ECLI:NL:GHAMS:2017:1789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
R 002071-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding gewezen verdachte op grond van artikel 89 Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, ingediend op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1991, had een schadevergoeding van € 105,00 aangevraagd, die hij stelde te hebben geleden als gevolg van zijn inverzekeringstelling. De verzoeker was op 8 oktober 2012 in verzekering gesteld op verdenking van inbraak en was op 9 oktober 2012 weer in vrijheid gesteld. De strafzaak was inmiddels onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.

Het hof heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoeker had bijgedragen aan het voortduren van de verdenking door te vluchten en geen vragen te willen beantwoorden tijdens het verhoor. Het hof overwoog dat de onschuldpresumptie niet belet dat bij de beoordeling van de billijkheid van de schadevergoeding rekening kan worden gehouden met de omstandigheden waaronder de verzoeker in verzekering was gesteld. De Hoge Raad had eerder in een arrest benadrukt dat de houding van de verdachte tijdens de voorlopige hechtenis van invloed kan zijn op het billijkheidsoordeel van de rechter.

De beslissing van het hof was dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde schadevergoeding, en het verzoek werd afgewezen. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 002071-16 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-005425-12
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. P.A. van der Waal, Veembroederhof 111, 1019 HD Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van (in totaal) € 105,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering.

2.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 9 september 2016 ingediend.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 14 april 2017 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 8 oktober 2012 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- overtreding van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Verzoeker is op 9 oktober 2012 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn arrest HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis ‘aan zijne eigen houding te wijten heeft’. Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts is in dit arrest van de Hoge Raad onder meer de volgende passage weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
‘De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...).’
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof overweegt dat de onschuldpresumptie niet verbiedt, bij de inhoudelijke beoordeling van de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde schadevergoeding geheel dan wel gedeeltelijk toe te wijzen, rekening te houden met de destijds bestaande verdenkingen en met de opstelling van de verzoeker gedurende de preventieve hechtenis. De onschuldpresumptie stelt wel de grenzen waarbinnen deze beoordeling kan plaatsvinden. Voorbeelden daarvan worden gegeven in het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Ashendon en Jones tegen het Verenigd Koninkrijk (15 december 2011, NJ 2013/35), zij het dat dit daar “
in the context of defendants’ costs orders” gebeurt. Het hof gaat er echter van uit dat één en ander ook richtinggevend is voor een vergoeding als hier verzocht.
Samengevat komen de overwegingen en oordelen van het EHRM hierop neer dat deze vergoedingen niet kunnen worden geweigerd op gronden die “
were based on any continuing suspicion that the applicant was guilty” of in het geval dat “
the applicant had been penalised for exercising his right to silence”. Wél kan weigering bijvoorbeeld toegelaten zijn in het geval dat “
it was inevitable that a defendant who declined to produce any evidence until trial would incur costs until trial, and that those costs would then have to be borne by the defendant” of
als “the applicant had brought suspicion on himself and misled the prosecution into thinking the case against him was stronger than it was” of in de situatie dat als “
the applicant (had) explained her position before trial, the prosecution would in all likelihood have been dropped and there would have been no question of a defendant’s cost order”.
Uit het strafdossier leidt het hof het volgende af.
Op maandag 8 oktober 2012 om 03.45 uur is de verzoeker aangehouden op verdenking van inbraak in Dorpshuis “[naam]” te Jisp. Deze aanhouding vond plaats nadat de verzoeker was gevlucht voor de ter plaatse gekomen politie. De verzoeker heeft daarbij getracht zich voor de politie verborgen te houden door onder een veranda in het water te gaan liggen. Daar is hij door de politie met onderkoelingsverschijnselen aangetroffen. De verdachte heeft in de verhoren voorafgaande aan de inverzekeringstelling geen antwoord willen geven op de aan hem gestelde vragen.
Door zijn vluchtgedrag en zijn weigering inzicht te geven over dat gedrag heeft de verzoeker eraan bijgedragen dat de op dat moment tegen hem bestaande verdenking voortduurde en dat zijn inverzekeringstelling werd bevolen.
Daarom acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.E.M. Röttgering, M. Iedema en M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 12 mei 2017.