ECLI:NL:GHAMS:2017:1782
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de belastingheffing van letselschadevergoedingen in box 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 april 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de belastingheffing over banktegoeden van belanghebbende, die deels bestaat uit uitgekeerde letselschadevergoedingen. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waarbij de banktegoeden zijn meegenomen in de grondslag voor de heffing bij sparen en beleggen. Belanghebbende betwistte deze aanslag en stelde dat de schadevergoedingen niet als vermogen moeten worden gezien, omdat ze specifiek bedoeld zijn ter dekking van geleden en nog te lijden schade.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de inspecteur terecht de schadevergoedingen had meegenomen in de heffingsgrondslag. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de wet geen ruimte biedt om de schadevergoedingen buiten de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen te houden. Het Hof benadrukte dat de belastingplichtige moet aantonen dat de belastingaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld, en dat de wetgever de bevoegdheid heeft om de wet aan te passen, niet de rechter. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.