Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: mr. L.A. van Dijk en mr. S.I. Hoogenberg (beiden: RechtStaete vastgoedadvocaten & belastingadviseurs te Amsterdam),
1.1. Ontstaan en loop van het geding
Deze inlichtingen zijn verstrekt bij brief van de inspecteur van 16 december 2016, waarvan een afschrift aan de wederpartij is toegezonden. Na ontvangst van deze brief heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2.Feiten
€ 4.050.000. In de hypotheekakte staat geen specificatie per pand of woning vermeld.
€ 2.300.000, ingangsdatum 1 juli 2008, einddatum 1 juli 2018, vaste rente te betalen door (de partner van) eiseres 4,67% en variabele rente te betalen door de [naam bank] EUR-Euribor-Reuters;
€ 1.052.000, ingangsdatum 21 december 2009, einddatum 1 juli 2018, vaste rente te betalen door (de partner van) eiseres 4,67% en door de [naam bank] te betalen variabele rente EUR-Euribor-Reuters;
Aan een Transactie die met u wordt afgesloten wordt door de Bank een waarde toegekend volgens de marked-to market- methodiek (de “MTM waarde”).
(…)
De MTM waarde die een door u verrichte Transactie op een bepaald moment heeft is het bedrag dat, volgens de standaard berekeningsmethoden van de Bank, op dat moment bij beëindiging van die Transactie door u aan de Bank betaald moet worden of door u van de Bank ontvangen wordt om uw positie ten opzichte van de Bank uit hoofde van de desbetreffende Transactie te neutraliseren (…), uitgaande van de marktomstandigheden van dat moment.
(…)
4. Wat geldt als Dekking?
Als Dekking voor uw Mogelijke Financiële Verplichtingen geldt het totaal van de voor u positieve MTM waarden van met u afgesloten Transacties. Verder wordt met u een bedrag afgesproken waarmee het totaal van de voor u negatieve MTM waarden van Transacties, het totaal van de voor u positieve MTM waarden van Transacties mag overschrijden (het “Afgesproken Bedrag”).”
(…)
De renteswap dient een financiering af te dekken
[naam bank] heeft als beleid dat een renteswap bij klanten die volgens de Wet op het financieel toezicht als niet-professioneel zijn geclassificeerd daadwerkelijk aan een lening gekoppeld moet zijn. Als dit niet het geval is, bijvoorbeeld door een vervroegde aflossing op de lening, dan heeft de [naam bank] het recht om de renteswap gedeeltelijk te beëindigen zodat de renteswap en de lening weer gelijk lopen.”
[naam bank] acht het passend om u een vergoeding te bieden op basis van uw (verwachte) werkelijke nadeel. Bij de berekening daarvan hanteren wij de volgende uitgangspunten.
De rente transactie is op 17 december 2009 deels beëindigd. In 2009 heeft u namelijk, bij de verkoop van de woning aan de [adres 1 A] , de door u afgesloten rente transactie gedeeltelijk afgekocht. Het aan uw box 1 lening toe te schrijven deel van de met deze afkoop gepaard gaande afkoopsom bedroeg € 142.869,-. Aangezien u deze kosten niet had gehad als u de woning had verkocht zonder dat u een afzonderlijke rente transactie had, is [naam bank] bereid deze kosten ad € 142.869,- aan u te vergoeden.
U geeft tevens aan nadeel te hebben ondervonden van het niet aftrekbaar zijn van het renteverschil tussen de door u te betalen vaste rente welke voortvloeit uit de rente transactie en het rentetarief dat de fiscus als aftrekbare rente beschouwt (Euribor + opslag).
Dat begrijpen wij tot aan de verkoop van de woning aan de [adres 1 A] . (…)
De fiscus heeft in oktober 2009 uw maximale eigen woningschuld vastgesteld op € 236.488,-.
(…)
Naar de mening van [naam bank] is er een bij het uitbrengen van de offerte niet voorzienbaar negatief effect van het niet aftrekbaar zijn in box 1 van een deel van de door u te betalen rente over het bedrag van € 236.488,-. Daarnaast is er een positief effect dat u ondervindt van de aftrekbaarheid in box 3 van de negatieve waarde van de rente transactie. Om u toch tegemoet te komen voor een deel van het verschil in de afgelopen jaren en de resterende looptijd van de rente transactie is [naam bank] bereid om het eerder genoemde bedrag ad € 142.869,- af te ronden op € 150.000,-.”
€ 1.637
3.3. Geschil in hoger beroep
4.4. Beoordeling van het geschil
Tot slot doet ook het feit dat na verkoop van de woning [adres 1 A] een nieuwe renteswapovereenkomst is gesloten, waarbij het nominale bedrag is verminderd tot
€ 1.052.000, niet af aan de onderlinge verbondenheid, zoals verweerder heeft gesteld. Weliswaar komt het nominale bedrag van de renteswapovereenkomst vanaf 17 december 2009 niet meer overeen met het totaalbedrag van de hypotheekschuld op dat moment, maar dat maakt, gelet op het voorgaande nog niet dat de overeenkomsten in economische zin niet meer als één geheel moeten worden beschouwd. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting
€ 199.000 aan [naam bank] moest worden betaald, waarvan € 142.869 toerekenbaar was aan de eigenwoningschuld. Belanghebbende verwijst in dit verband voorts naar de brief van drs. [naam medewerker] van 17 december 2013.
De IRS-kosten zijn overigens evenmin aan te merken als periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming tot de eigen woning als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, onderdeel b, van de Wet.
4.4.5. Belanghebbende heeft de gestelde samenhang tussen de eigenwoningschuld en de IRS niet gebaseerd op stukken uit 2008 of 2009, maar op brieven van medewerkers van de [naam bank] van 5 juni 2013 en van 17 december 2013. Naar het oordeel van het Hof vormt het in de brief van 5 juni 2013 vermelde beleid van [naam bank] voor de aanwezigheid in 2008 en/of 2009 van een ‘rechtstreeks verband’ tussen de eigenwoningschuld en de IRS onvoldoende bewijs. Ook hetgeen omtrent die overeenkomsten in de brief van 17 december 2013 is vermeld, acht het Hof niet voldoende om een dergelijk verband aanwezig te achten. Daartoe acht het Hof hetgeen daarin omtrent de gang van zaken rond de gedeeltelijke aflossing van de eigenwoningschuld bij de verkoop van de woning [adres 1 A] te Amsterdam is vermeld, te indirect van belang voor de vraag wat ten tijde van het aangaan van de eigenwoningschuld en de IRS de wil van de daarbij betrokken partijen was.