ECLI:NL:GHAMS:2017:1737

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
23-001486-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding gebiedsverbod en rechtsgeldige inwerkingtreding van besluiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het niet naleven van een door de burgemeester van Amsterdam opgelegd gebiedsverbod, dat hem verbood zich gedurende drie maanden in een specifiek gebied te bevinden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 31 maart 2015 was uitgesproken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan op basis van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

De tenlastelegging betrof een overtreding van de Gemeentewet en de Algemene Plaatselijke Verordening, waarbij de verdachte op 22 april 2014 opzettelijk niet voldeed aan het bevel van de burgemeester. De verdediging voerde aan dat het gebiedsverbod niet rechtsgeldig was bekendgemaakt, omdat de verdachte gedetineerd was en het bestuursorgaan niet zorgde voor een rechtsgeldige bekendmaking. Het hof oordeelde echter dat het besluit rechtsgeldig was bekendgemaakt en in werking was getreden, en dat de verdachte op de hoogte was van het gebiedsverbod.

Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk in strijd met het verbod had gehandeld, omdat hij zich op 22 april 2014 in het verboden gebied bevond. De verdachte werd schuldig bevonden aan het niet voldoen aan het bevel van de burgemeester, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. Het hof heeft de ISD-maatregel in een andere zaak aan de verdachte opgelegd, wat invloed had op de beslissing in deze zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001486-15
Datum uitspraak: 25 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-131524-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1],
thans u.a.h. gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 22 april 2014 te 20.25 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied (DOG) 1.1, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Het onderhavige gebiedsverbod is op 19 maart 2014 in de Metro en op 2 april 2014 in de Stem van de Stad gepubliceerd. Ten tijde van deze publicaties, vanaf 17 maart 2014, zat de verdachte gedetineerd. Omdat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven het GBA-adres van de verdachte te controleren, heeft het bestuursorgaan niet zorggedragen voor een rechtsgeldige bekendmaking van het besluit, waardoor de beschikking niet in werking is getreden. Aangezien de DOG-maatregel daarom nooit in werking is getreden, dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft gehandeld in strijd met een door de burgemeester van Amsterdam gegeven bevel. Voor een bewezenverklaring is vereist (1) dat het besluit rechtsgeldig in werking was getreden en (2) dat de verdachte opzettelijk in strijd met het verbod heeft gehandeld.
Inwerkingtreding besluit
Artikel 3:40 Awb
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41 Awb
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2 Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
Bestuursorganen mogen er in beginsel van uitgaan dat een door een burger opgegeven adres juist is en dat correspondentie naar dit adres kan worden gezonden. Burgers hebben een verantwoordelijkheid het bestuursorgaan tijdig te laten weten dat hun correspondentieadres wijzigt. Dit geldt ook voor de situatie dat zij gedetineerd zijn, zie bijvoorbeeld CRvB 9 oktober 2009, AB 2010/9.
Als andere geschikte wijze van bekendmaking kan onder meer worden beschouwd publicatie in een dag- of nieuwsblad.
Uit het proces-verbaal van verhoor van 28 februari 2014, proces-verbaalnummer 2014051938-4, volgt dat de verdachte door de verhorende politieambtenaar is medegedeeld dat hij bij de burgemeester van Amsterdam zou worden voorgedragen voor een bevel zich gedurende een periode van drie tot zes maanden niet te bevinden in het dealeroverlastgebied 1.1 te Amsterdam, onder de toevoeging dat zo’n voordracht doorgaans door de burgemeester wordt gevolgd. De verdachte is bij die gelegenheid voorts door de politieambtenaar medegedeeld dat de beslissing van de burgemeester op die voordracht binnen drie tot vier weken naar het door de verdachte opgegeven postadres zou worden gestuurd en dat de beslissing, in het geval dat die brief als onbestelbaar retour zou komen, in dagblad Metro en in Echo zou worden gepubliceerd. Tijdens het verhoor heeft de verdachte [adres 2] opgegeven als zijn woon- en postadres.
Uit het proces-verbaal van 28 februari 2014, proces-verbaalnummer 2014051938-1, blijkt dat de verdachte bij zijn aanhouding [adres 3] als zijn woonadres heeft opgegeven.
De burgemeester van Amsterdam heeft op 18 maart 2014 het besluit genomen de verdachte een dealerverblijfsverbod van drie maanden op te leggen. Dit besluit is op 19 maart 2014, onder verzendnummer 201411767, toegezonden aan de door de verdachte opgegeven adressen [adres 3] en [adres 2]. Voorts is het besluit op 19 maart 2014 gepubliceerd in de Metro en op 2 april 2014 in de Stem van de Stad.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat het besluit zowel bekendgemaakt is door toezending (artikel 3:41 lid 1 Awb), als door publicatie (artikel 3:41 lid 2 Awb). Omdat het besluit derhalve conform artikel 3:41 Awb bekend is gemaakt, is het krachtens artikel 3:40 Awb op 19 maart 2014 in werking getreden.
Voor zover in het verweer van de raadsman besloten ligt dat, wil van rechtsgeldige bekendmaking sprake zijn, vast moet komen te staan dat een belanghebbende op de hoogte is geraakt van de publicatie van een hem betreffend besluit, wordt dit gepasseerd, nu een dergelijke eis door de wetgever niet aan de bekendmaking en inwerkingtreding van een tot een bepaalde belanghebbende gericht besluit is verbonden.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Opzettelijk handelen in strijd met het verbod
Zoals overwogen is voor een bewezenverklaring tevens vereist dat de verdachte opzettelijk in strijd met het verbod heeft gehandeld. Het dossier dient concrete aanknopingspunten te bevatten op grond waarvan verdachte ’s wetenschap van het bestaan van het gebiedsverbod kan worden vastgesteld. De verdachte heeft op 14 april 2014 verklaard dat hij kennis heeft genomen van de DOG-maatregel en dat hij weet waar hij volgens het bevel niet mag komen. Op basis van deze verklaring is het hof van oordeel dat de verdachte vanaf 14 april 2014 wetenschap heeft gehad van het gebiedsverbod en de inhoud daarvan. Door zich op 22 april 2014 desalniettemin in het gebied te bevinden, heeft de verdachte het verbod opzettelijk overtreden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 april 2014 te 20.25 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied (DOG) 1.1 te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezen verklaarde schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft voor wat betreft de afdoening in hoger beroep rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich niet gehouden aan een hem gegeven bevel zich niet te begeven in een door de burgemeester aangegeven gebied in de Amsterdamse binnenstad. Door een dergelijk bevel, dat is gegeven met het oog op de openbare orde, te negeren heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan een door het bevoegd gezag genomen besluit.
In de omstandigheid dat het hof in de zaak met parketnummer 23-000271-16 de ISD-maatregel aan de verdachte zal opleggen, ziet het hof aanleiding in de onderhavige zaak toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.M.H.P. Houben en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 april 2017.
mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Iedema zijn buiten staat dit arrest mede te tekenen.