ECLI:NL:GHAMS:2017:162
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2011, waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.851 had vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
De kern van het geschil betreft de aftrekbaarheid van premies vrijwillige bijdrage aan de Algemene nabestaandenwet (Anw) ter hoogte van € 8.457. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij deze premies had betaald, en dat de inspecteur de aanslag terecht had gecorrigeerd. Het Hof bevestigde dit oordeel en stelde vast dat belanghebbende geen recht had op aftrek van de genoemde premies, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de wet. Het Hof oordeelde dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op nihil had gesteld, en dat de stelling van belanghebbende dat de schuld aan de bank als vermogen was aangemerkt, niet juist was.
De uitspraak van het Hof werd gedaan op 10 januari 2017, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.