ECLI:NL:GHAMS:2017:158
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en schending van het recht op een snelle behandeling in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2016, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte inhield. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Soeteman, gehoord.
De raadsman heeft aangevoerd dat de behandeling van het hoger beroep te lang heeft geduurd, wat volgens hem een schending oplevert van artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Dit artikel vereist dat iedereen die van zijn vrijheid is beroofd, recht heeft op een snelle beoordeling van de rechtmatigheid van zijn detentie. Het hof heeft vastgesteld dat de behandeling van het hoger beroep langer heeft geduurd dan gebruikelijk en dat dit in strijd is met het EVRM. Echter, het hof oordeelt dat deze schending niet leidt tot gevolgen voor de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De verdachte wordt verdacht van betrokkenheid bij de handel in harddrugs in georganiseerd verband. Het hof heeft ernstige bezwaren tegen de verdachte vastgesteld, mede gezien zijn eerdere veroordeling in 2009 voor het aanwezig hebben van verdovende middelen. Het hof is van oordeel dat er een gerechtvaardigde vrees bestaat dat de verdachte, indien hij in vrijheid zou worden gesteld, opnieuw een misdrijf zal begaan. De beslissing van het hof is om het beroep tegen de beschikking van de rechtbank af te wijzen, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen. De beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig.