Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 558.225 verlies van één dan wel meerdere voorgaande jaren, berekend naar een belastbaar bedrag van € 3.884.399. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
2.2. Feiten
€ 47.353.876,38 (het dividend van KZT 9.803.249.334 verminderd met 5% bronheffing ten bedrage van KZT 490.162.467 = KZT 9.313.086.868 tegen een wisselkoers per 22 april 2010 van € 1 = KZT 196,67). De winst- en verliesrekening van eiseres laat ultimo 2010 een koerswinst in verband met het dividend zien van € 4.823.203,00.
€ 510.000 en met een schuld van USD 61.208.239,27 van eiseres aan [A] en dat het restant van het dividend uiterlijk 22 mei 2010 door [A] zal worden gestort op de bankrekening van eiseres. Voorts is hierin vastgelegd dat de wijze waarop een en ander zal worden uitgevoerd - waaronder begrepen de te hanteren wisselkoersen - wordt vastgelegd in een Set-off Act. Het ‘Set-off Contract’ bepaalt voorts, voor zover hier van belang:
Re item Vof the Agenda, the Chairperson of the Meeting proposed to approve the restructuring of the [belanghebbende] payables due to Partnership as per Promisory Note dd. March 29th, 2002 in amount of 61 208 239,00 (…) US Dollars, and as per the [A] Contract # 0507 dd May 8th, 2007 on provision of Temporary Financial Assistance in amount of 510 000,00 (…) EURO, by offsetting the part of the Partnership retained earnings in the amount of 9 803 249 334,00 (…) tenge (including tax of 5%) due to [belanghebbende]. The rest of the amount due to [belanghebbende] shall be paid via wire transfer to [belanghebbendes] bank account.
(…)
The Chairperson of the Partnership raised the V issue of the agenda on voting.
(…)
The Chairperson of the Meeting proposed to note the voting results.
Considering the voting results, unanimously;”
Koerswinst van EUR 21.976.371 op 10a-lening[Belanghebbende] had een 10a Wet Vpb schuld aan [A] met een nominale waarde van USD 61.208.238 van 29 maart 2002 tot 22 april 2010 in de fiscale aangifte opgenomen. (…)
Dit betekent dat de rente niet aftrekbaar is, maar dat valutaresultaten onbelast zijn op basis van HR 24 februari 2012, nr. 10/03465 (…).
Als gevolg van de waardevermindering van de USD ten opzichte van de Euro, gedurende de periode vanaf 29 maart 2002 tot 22 april 2010, is er een koerswinst van EUR 21.976.371 gerealiseerd, die vrijgesteld is vanwege het bepaalde in artikel 10a Wet Vpb.”
4.692.064 (KZT 9.059.873.053 [Hof:
KZT 91,029,900.00 + KZT 8,968,843,153.00] *
(1/178,49 -/- 1/196,67)).
mei 2010 per bank betaald aan belanghebbende. Belanghebbende hanteert hierbij een
koers van EUR 1 = KZT 187,46 en maakt een bedrag van EUR 1.350.761 over
(rekening houdend met een bedrag van KZT 253.213.814).
131.401 (KZT 253.213.814 * (1/178,457 -/- 1/196,67). Dit resulteert in een totale
koerswinst van EUR 4.823.465 (= EUR 4.692.064 + EUR 131.401).
bedraagt. In de jaarrekening is ook terug te vinden dat bij declaratie van het dividend op
22 april 2010 een dividendvordering van EUR 47.353.876 is ontstaan. Dit resulteert
volgens de verlies- en winstrekening in een koerswinst van EUR 4.823.203. In de
aangifte vennootschapsbelasting 2010 is ook een koerswinst van EUR 4.823.203 te
zien. Het verschil tussen de bij onderdeel 3.19 berekende koerswinst en de in de
aangifte opgenomen koerswinst is vermoedelijk een afrondingsverschil.”
De gemachtigde van belanghebbendeverklaart voorts – zakelijk weergegeven – in eerste en tweede termijn mede op vragen van het Hof als volgt:
Besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519, Stcrt. 2009, 19749] staat voor ‘Tovarishchestvo s Ogranichennoy Olvelstvennost’yu’, dat deze
(…)
bijlage 10 bij het beroepschrift in eerste aanleg] klopt op dit punt dus niet.
(…)
Hof:zie hierna onder 4.5.1].
3.3. Geschil in hoger beroep
4.4. Beoordeling van het geschil
Belanghebbende stelt dat zij, althans namens haar bevoegde personen, tijdens de vergadering van participanten in [A] op 22 april 2010 heeft verklaard tot verrekening van haar schulden aan [A] met de dividenduitkering te willen overgaan. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de onder 2.3 aangehaalde passage uit de notulen van de vergadering van participanten in de [A] van 22 april 2010. Vervolgens is slechts ter zake van het niet verrekende deel van de dividenduitkering van KTZ 248.226.652 een dividendvordering ontstaan, waarover tot 21 mei 2010, het moment van uitbetaling, een belastbaar koersresultaat is behaald ter grootte van € 88.614.
Aan hetgeen hiervoor is overwogen doet, voor zover van toepassing, niet af hetgeen is bepaald in ‘Afdeling 12. Verrekening’ van Boek 6 BW, omdat op grond van de desbetreffende bepalingen niet de bevoegdheid tot verrekening, maar de ‘verrekeningsverklaring’ bepalend is voor het tijdstip van de verrekening. Met een dergelijke verrekeningsverklaring kan het ‘Set-off Contract’ worden gelijkgesteld. Dat betekent dat naar maatstaven van Boek 6 BW de verrekening op 20 mei 2010 heeft plaatsgevonden, waarbij in het bijzonder uit artikel 6:129, derde lid, BW volgt dat naar dezelfde datum eventuele koersberekeningen moeten worden gemaakt, ofschoon de verrekening overigens terugwerkende kracht heeft tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan (artikel 6:129, eerste lid, BW). Dat op de verrekening Kazachs recht van toepassing zou zijn en dat dit zou leiden tot een andere conclusie met betrekking tot het tijdstip van verrekening is in de onderhavige procedure niet gesteld.
The general meeting has also the right to make decision on exclusion of net profit or its part for distribution between the participants of the partnership.
Het moment van toekenning van het dividend valt volgens de inspecteur in beginsel samen met het moment van betaalbaarstelling. Uit artikel 40.2 van de Wet op de LLP volgt slechts dat betaling van een dividend binnen één maand na vaststelling ervan moet plaatsvinden.
Dat laatste is in het onderhavige geval ook gebeurd, zoals blijkt uit de verrekening op 20 mei 2016.
In zoverre in artikel 40, tweede lid, van de Wet op de LLP een onderscheid wordt gemaakt tussen het besluit om (gerealiseerd) inkomen uit de keren (‘decision on distribution of net income’) en de betaling daarvan (‘payment’), dient voor het moment waarop die uitkering als voordeel uit hoofde van de deelneming in [A] in aanmerking moet worden genomen, te worden aangeknoopt bij het moment van het besluit om het dividend vast te stellen en daarvan heeft het Hof vastgesteld dat het op 22 april 2010 is genomen.
€ 47.353.876,38 (KZT 9.313.086.868) tot het vermogen van belanghebbende is gaan behoren, dat dit dividend op dat moment een voordeel uit hoofde van de deelneming van belanghebbende in [A] is, en dat het koersresultaat van dat recht dat zich na 22 april 2010 heeft voorgedaan en dat op 20 en op 21 mei 2010 is gerealiseerd, niet als vrijgesteld deelnemingsvoordeel kan worden aangemerkt.
Onzakelijke lening4.8. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de dividendvordering als een onzakelijke lening moet worden beschouwd, omdat er geen zekerheid is gesteld door de debiteur ( [A] ), er geen rente is bedongen en de betrokken partijen opereren in een riskante markt (de olie- en gassector). De dividendvordering behoort dan tot de ‘kapitaal cq deelnemingssfeer’ van belanghebbende en het op die vordering gerealiseerde koersresultaat dient dan als deelnemingsvoordeel te worden beschouwd, aldus belanghebbende.
Voorts heeft de inspecteur gesteld dat, zo al de dividendvordering een onzakelijke lening zou zijn, deze niet tot de deelnemingssfeer behoort, omdat een onzakelijke lening nog steeds een ‘lening’ is. Bovendien heeft zich geen onzakelijk risico gemanifesteerd.
(…)
4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
(…)”
De stelling dat het koersresultaat op de dividendvordering, indien belanghebbende en [A] een fiscale eenheid zouden vormen, niet in het resultaat van die fiscale eenheid tot uiting zou komen, stuit af op de omstandigheid dat die lichamen geen fiscale eenheid vormen en uit de gedingstukken ook niet blijkt dat zij daartoe een verzoek hebben gedaan. Ook in de binnen-landse situatie kan een moedervennootschap ter zake van een vordering (in andere valuta dan de Euro of de functionele valuta van de moeder) op een niet gevoegde dochtervennootschap (deelneming) worden geconfronteerd met een aan heffing onderworpen valutaresultaat.
De enkele omstandigheid dat in moeder-dochterverhoudingen valutaresultaten kunnen voorkomen houdt ten opzichte van de situatie dat dergelijke lichamen een fiscale eenheid vormen geen verboden discriminatie in als bedoeld in artikel 26 van het Verdrag met Kazachstan. De tekst van deze bepaling biedt geen aanknopingspunt voor de door belanghebbende verdedigde opvatting dat de bepaling er toe strekt om toegang te geven tot groepsfaciliteiten, zoals die van artikel 15 van de Wet.
Voorts strekt artikel 26 BUPO naar het oordeel van het Hof niet ertoe om ongelijkheden op te heffen die – bij toepassing van de Wet – voortvloeien uit het verschil in behandeling tussen een Nederlandse moedervennootschap met een binnenlandse (gevoegde) dochtervennootschap en een Nederlandse moedervennootschap met een (niet gevoegde) Kazachse dochtervennootschap. Zo al sprake is van een in artikel 26 BUPO voorziene ongelijkheid, bevindt het verschil in behandeling dat in dezen voortvloeit uit de Wet zich binnen de ruimte waarover de nationale (belasting)wetgever beschikt.
Daarnaast heeft belanghebbende ter zitting van het Hof nog een beroep gedaan op artikel 42 van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds en de Republiek Kazachstan anderzijds, Publicatieblad C nr. 319/6, 16 november 1994 (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst).