ECLI:NL:GHAMS:2017:1451

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
200.187.434/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid wegens onbetaalde declaratie

In deze zaak gaat het om een vordering van een advocaat, [appellant], tegen [geïntimeerde] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid wegens het niet betalen van een declaratie van € 6.812,72. De advocaat heeft in opdracht van I2BC Media B.V. opgetreden in een gerechtelijke procedure tegen de Nederlandse Moslim Omroep (NMO). Na het overlijden van de vader van [geïntimeerde], die de enige bestuurder van I2BC was, is [geïntimeerde] pro forma bestuurder geworden om de procedure voort te zetten. De vordering van I2BC op NMO werd echter afgewezen, en de advocaat heeft een factuur gestuurd die onbetaald is gebleven. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen zal toewijzen. [geïntimeerde] heeft echter geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, met enkele correcties. Het hof heeft overwogen dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat [geïntimeerde] de feitelijke opdrachtgever was en dat zij persoonlijk garant stond voor de betalingen.

Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] als bestuurder van I2BC niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant]. De vordering van [appellant] is afgewezen, en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 314,- voor verschotten, € 1.896,- voor salaris, en € 131,- voor nasalaris, met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.187.434/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 3885511 / CV EXPL 15-4490
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 april 2017 (bij vervroeging)
inzake
[appellant],
kantoorhoudende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. [X] te [plaats] ,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.D. van Koningsveld te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en [geïntimeerde] .
[appellant] is bij dagvaarding van 22 januari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2015 (hersteld bij vonnis van 11 december 2015), gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 februari 2017 bepleit respectievelijk doen bepleiten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid hebben beide partijen een nadere productie overgelegd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis (zoals hersteld) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten (met nakosten).
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente).
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 t/m 1.7) de feiten vermeld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, met dien verstande dat ter zitting in hoger beroep gebleken is dat niet juist is, zoals vermeld onder 1.2, dat de procedure van I2BC Media B.V. (hierna: I2BC) tegen de Nederlandse Moslim Omroep (hierna: NMO) voor vonnis stond ten tijde van het overlijden van de vader van [geïntimeerde] .

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] is advocaat. In opdracht van I2BC is [appellant] in een gerechtelijke procedure tegen NMO als advocaat opgetreden. De vader van [geïntimeerde] was de enige bestuurder van I2BC. Op 29 maart 2009 is hij plotseling overleden, waardoor I2BC geen bestuurder meer had. Op advies van [appellant] is [geïntimeerde] (pro forma) bestuurder van I2BC geworden, zodat kon worden voortgeprocedeerd. Op 8 juli 2010 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een e-mail gestuurd met de mededeling dat de vordering van I2BC op NMO door de rechtbank is afgewezen en dat hij in hoger beroep wil gaan. Op 20 september 2010 heeft de broer van [geïntimeerde] een e-mail aan [appellant] gestuurd met de mededeling “(…) Na overweging besluiten we om toch door te gaan en in hoger beroep te gaan”. In hoger beroep is de vordering van I2BC op NMO eveneens afgewezen. Op 7 februari 2011 heeft [appellant] een factuur gestuurd aan I2BC, ter attentie van [geïntimeerde] . De factuur bedroeg € 6.812,72. Deze factuur is onbetaald gebleven. I2BC is per 1 januari 2012 ontbonden.
3.2.
In dit geding vordert [appellant] dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van het genoemde bedrag van € 6.812,72 en van een bedrag van € 800,- wegens buitengerechtelijke kosten, beide te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [appellant] op in hoger beroep met één grief. Naar aanleiding van deze grief overweegt het hof als volgt.
3.4.
De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] onvoldoende voor bewijs vatbare feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerde] de feitelijke opdrachtgever is geweest en persoonlijk garant stond voor de betalingen. Hij heeft voorts overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat [geïntimeerde] als bestuurder van I2BC zodanig onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld dat haar persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op grond waarvan zij aansprakelijk zou zijn.
3.5.
Hoewel [appellant] in zijn grief heeft opgemerkt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet de feitelijke opdrachtgeefster van hem was, voor haarzelf en mede namens haar familie, heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep, daarnaar gevraagd, meegedeeld dat hij - anders dan nog bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg heeft betoogd - niet het standpunt inneemt dat [geïntimeerde] zijn wederpartij was bij de overeenkomst van opdracht (het hof begrijpt: ook niet namens haar familie), maar dat zij garant stond voor zijn declaratie en als bestuurder van 12BC onrechtmatig heeft gehandeld.
3.6.
De stelling van [appellant] in hoger beroep dat duidelijk was dat [geïntimeerde] namens de familie/erven garant stond voor betaling van de kosten van de procedure heeft [appellant] ook in hoger beroep niet naar behoren toegelicht door daartoe redengevende feiten en omstandigheden te stellen. In zoverre faalt de grief.
3.7.
Aan zijn stelling dat [geïntimeerde] als bestuurder van I2BC jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, heeft [appellant] in de toelichting op de grief ten grondslag gelegd dat het evident onzorgvuldig is om hoger beroep te vragen, de B.V. ‘leeg’ te houden, vervolgens de B.V. te ontbinden en dan aan [appellant] te laten weten dat de kosten niet betaald kunnen worden. Hij heeft eveneens gesteld dat [geïntimeerde] evident onzorgvuldig heeft gehandeld door te verzwijgen dat de B.V. de factuur niet kon betalen en dat de B.V. ijlings ontbonden zou worden.
3.8.
Op grond van de wederzijdse stellingen kan worden vastgesteld dat (i) de opdracht om de procedure in eerste aanleg na het overlijden van de vader van [geïntimeerde] voort te zetten, is gegeven vóór de benoeming van [geïntimeerde] tot bestuurder, (ii) [geïntimeerde] zich op advies van [appellant] na dat overlijden heeft doen inschrijven als bestuurder enkel met het oog op de voortzetting van de procedure, (iii) de broer van [geïntimeerde] voorafgaand aan de instelling van het hoger beroep de vraag heeft voorgelegd of juist is dat, zoals hij had begrepen, [appellant] “ons” kosteloos zou vertegenwoordigen, (iv) [appellant] daarop heeft laten weten “(…) dat er alle kansen liggen in hoger beroep” en “(…) Het klopt dat ik mijn factuur laat afhangen van de resultaten (niet no cure - no pay), jullie moeten - voorlopig - alleen de griffiekosten (plusminus € 1000,-) betalen, (v) [appellant] het advies heeft gegeven de B.V. ‘leeg’ te houden, (vi) het factuurbedrag voor het overgrote deel bestaat uit een bedrag van € 4.650,- wegens griffierecht voor de instelling van het hoger beroep (terwijl [appellant] een bedrag van ongeveer € 1.000,- in het vooruitzicht had gesteld) en (vii) de vordering van I2BC in hoger beroep is afgewezen en betaling van de kosten voor rechtsbijstand derhalve niet kon plaatshebben uit de ‘opbrengst’ van de procedure.
3.9.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan niet worden gezegd dat [geïntimeerde] als bestuurder van I2BC in enigerlei opzicht onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Ook in zoverre faalt de grief.
3.10.
Het bestreden vonnis (zoals hersteld) zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis (zoals hersteld bij vonnis van 11 december 2015);
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 314,- wegens verschotten en € 1.896,- wegens salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, A.M.A. Verscheure en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.