ECLI:NL:GHAMS:2017:1316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
23-003199-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontnemingszaak wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en had een vordering van het openbaar ministerie tegen zich lopen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 10.000,00 aan de Staat zou betalen. De politierechter had in een eerder vonnis de veroordeelde verplicht tot betaling van € 4.903,83. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 april 2017 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 8.500,00. De verdediging voerde aan dat de vordering niet tijdig was ingediend en dat het bedrag op nihil gesteld moest worden vanwege de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, die 80 jaar oud is en in een slechte financiële situatie verkeert. Het hof heeft de vordering van de raadsvrouw verworpen en geoordeeld dat de vordering tijdig was ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de hennepteelt en dat de kosten van het netverlies in mindering moeten worden gebracht op het voordeel. Uiteindelijk heeft het hof de betalingsverplichting aan de Staat op nihil gesteld, omdat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003199-16
datum uitspraak: 18 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-157865-13 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 10.000,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2013
- kort gezegd - veroordeeld ter zake van het medeplegen van het telen van hennep in de periode van
28 januari 2012 tot en met 2 april 2012.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 18 februari 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.903,83 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de veroordeelde hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 8.500,00. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat hij uit gaat van een bedrag van € 12.000,00 dat de veroordeelde voor het telen van hennep - conform de verklaring van de veroordeelde bij de politie - heeft verdiend. Dit bedrag dient vervolgens verminderd te worden met € 2.500,00 wegens een te late indiening van de vordering en met € 1.000,00 wegens het netverlies van [nutsbedrijf].
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie de vordering niet tijdig heeft ingediend, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering op nihil gesteld dient te worden, omdat niet in voldoende mate is vast te stellen wat het daadwerkelijk verkregen voordeel is.
Het hof overweegt als volgt. De politierechter heeft in de strafzaak in eerste aanleg op 22 november 2013 vonnis gewezen. De ontnemingsvordering is op 12 november 2015 ingediend. In de vordering wordt de veroordeelde opgeroepen om op 18 februari 2016 te verschijnen, bij de politierechter in Amsterdam. Wat betreft het moment dat een vordering als de onderhavige aanhangig wordt gemaakt in de zin van art. 511b, eerste lid, Sv heeft te gelden de datum waarop deze vordering is gedateerd, in casu
12 november 2015. Nu de vordering van 12 november 2015 binnen twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg op 22 november 2013 bij de rechterbank, aanhangig is gemaakt, is het hof van oordeel dat de vordering tijdig is ingediend. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Opbrengst
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2013 veroordeeld ter zake van hennepteelt in de periode van 28 januari 2012 tot en met 2 april 2012. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt dat op 2 april 2012 in de woning van de veroordeelde een aantal hennepplanten, kweekpotten en een vuilniszak met henneptoppen zijn aangetroffen. [1] Uit het dossier blijkt voorts dat in de hennepkwekerij van de veroordeelde de volgende aanwijzingen zijn aangetroffen die duiden op eerdere oogsten: een dikke laag stof op diverse apparatuur, de aanwezigheid van hennepafval, oude aarde, lege potten en het aantreffen van kweekresten, algengroei en hennepaanslag op de scharen. [2]
De veroordeelde heeft op 2 april 2012 bij de politie verklaard dat hij een gokschuld had van € 12.000,00, dat hij dit bedrag - voor het opzetten van de hennepkwekerij - contant heeft ontvangen en dat hij de mensen heeft afbetaald bij wie hij deze schuld had openstaan. Hij moest twee keer geoogst hebben en dan zou hij van zijn schuld afkomen. [3] Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de veroordeelde verklaard dat hij geen geld heeft ontvangen en dat hij nog steeds € 12.000,00 schuld heeft. In hoger beroep heeft de veroordeelde ter terechtzitting verklaard dat slechts een gedeelte aan hem is betaald en dat € 5.000,00 is kwijtgescholden.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde geen geld of slechts € 5.000,00 heeft ontvangen. Het hof gaat uit van de verklaring die de veroordeelde op 2 april 2012 bij de politie heeft afgelegd.
Het hof acht gelet op het vorenstaande aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit op zijn minst genomen één oogst en de in beslag genomen oogst. Nu deze oogsten hebben plaatsgehad zowel in als voorafgaand aan de in de strafzaak bewezen verklaarde periode, is het te ontnemen voordeel afkomstig uit het strafbare feit waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld en uit andere strafbare feiten.
Kosten
Omdat het strafbare feit is gepleegd vóór 1 januari 2014 dient de in rechte toegekende vordering van [nutsbedrijf]. met betrekking tot het netverlies in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het netverlies over 2012 bedraagt € 1.061,04. [4] Dit netverlies ziet ook op de periode direct voorafgaande aan de inbeslagneming van de oogst. Strikt genomen kan een inbeslaggenomen oogst niet (meer) tot voordeel leiden, maar in de onderhavige situatie heeft de betaling voor die oogst feitelijk al vooraf plaatsgevonden en komen de daarmee verband houdende kosten in redelijkheid dan ook voor aftrek in aanmerking.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op: € 12.000,00 - € 1.061,04 = (afgerond)
€ 10.938,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 8.500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij, na te hebben gezworven, thans in een tehuis woont, een AOW-uitkering en een pensioen van ongeveer € 700,00 per maand ontvangt, de schuldsanering in gaat en een bewindvoerder heeft. Zijn eten haalt hij bij de voedselbank.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, meer subsidiair, onder meer verzocht de betalingsverplichting aan de Staat op nihil te stellen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de veroordeelde een dag geleden uit het ziekenhuis is ontslagen, omdat hij voor zijn nieren en zijn hoge bloeddruk is behandeld. Het is niet de verwachting dat de inmiddels tachtigjarige veroordeelde op enig moment in de toekomst nog inkomsten zal genieten dan wel in staat zal zijn enig bedrag te betalen.
Het hof is van oordeel dat uit hetgeen daartoe is aangevoerd en over de persoon van de veroordeelde is gebleken, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Het hof zal de betalingsverplichting stellen op nihil, nu met het opleggen daarvan onder de gegeven omstandigheden thans geen redelijk doel (meer) is gediend.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
10.938,00 (tienduizend negenhonderdachtendertig euro).
Stelt de verplichting tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 april 2017.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]