ECLI:NL:GHAMS:2017:1240

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
K16/0191
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag over niet vervolgen van handhavers door het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K16/0191. Het beklag was ingediend door een klager die zich beklaagd had over het niet vervolgen van handhavers die hem op 29 december 2015 hadden aangesproken. De klager, een 75-jarige man, was door de handhavers aangesproken omdat hij in het openbaar stond te plassen. De handhavers, die in burger waren, hebben zich als zodanig gelegitimeerd, maar de klager weigerde zijn legitimatie te tonen. Tijdens de confrontatie heeft de handhaver geweld gebruikt om de klager aan te houden, wat leidde tot de klacht van de klager.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een veroordeling van de handhavers. De verklaringen van de klager en de handhavers verschilden aanzienlijk, wat duidt op miscommunicatie. Het hof concludeert dat de handhavers in de rechtmatige uitoefening van hun bevoegdheden hebben gehandeld. De handhavers waren bevoegd om de klager te bekeuren en hem te vragen zich te legitimeren. Toen de klager weigerde en zich verzette, was het gebruik van geweld gerechtvaardigd. Het hof heeft de beslissing van het Openbaar Ministerie om niet tot vervolging over te gaan als goed onderbouwd beschouwd en heeft het beklag afgewezen.

De beschikking is gegeven door de rechters P.C. Kortenhorst, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van griffier J.K. Krijnen. Deze beschikking is definitief en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K16/0191 van
[naam klager],
klager,
domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
mr. N. El Farougui, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 15 december 2016.

2.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft beklaagden in de gelegenheid gesteld op 15 februari 2017 te worden gehoord.
Beklaagde [naam beklaagde 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Namens haar is mr. C.P. Posthuma, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen. Zij heeft medegedeeld dat beklaagde wegens werkzaamheden niet in de gelegenheid is in de beklagkamer te verschijnen.
Naar aanleiding van een vraag van de raadsheer-commissaris naar de huidige werkzaamheden van de beklaagde, heeft de advocaat bij brief van 20 februari 2017 laten weten dat beklaagde [naam beklaagde 1] niet langer als handhaver ten dienste van de gemeente en als buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam is.
Beklaagde [naam beklaagde 2] is, bijgestaan door mr. C.P. Posthuma, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
Beklaagde heeft, nadat zij er door de raadsheer-commissaris op is gewezen dat zij niet tot antwoorden is verplicht, zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Ik ben nog steeds werkzaam als handhaver en heb als buitengewoon opsporingsambtenaar bepaalde bevoegdheden. Mijn collega [naam beklaagde 1] en ik waren in die hoedanigheid op 29 december 2015 belast met algemene taken. Wij waren in burger, maar reden wel in een duidelijk herkenbaar dienstvoertuig. Toen wij aan kwamen rijden, zagen wij dat klager stond te plassen. Toen ik uitstapte, draaide hij zich om. Wij spraken hem aan en legitimeerden ons. Wij zeiden tegen hem dat wij handhavers waren. Klager vertelde ons dat hij ziek was, maar niet wat hij mankeerde. Hij weigerde zijn legitimatie te laten zien, omdat wij niet van de politie waren. Ik heb driemaal het tonen van zijn legitimatie gevorderd en uitgelegd wat een aanhouding inhoudt en wat de gevolgen daarvan zijn. Ik heb klager gewaarschuwd dat ik gebruik zou maken van geweld als hij niet meewerkte. Toen ik zijn arm pakte, werd hij wild tegen mij. Hij werd tegen de muur gezet en geboeid. Ik heb binnen mijn bevoegdheden gehandeld. Als ik had geweten wat hij mankeerde, had ik anders opgetreden en hem gezegd voortaan een winkel in te gaan om daar naar het toilet te gaan. Ik kan mij voorstellen dat in het contact tussen mij en de 75-jaar oude klager een rol speelde dat ik jong ben en dat ik een vrouw ben. In de opleiding leren wij dat wij elkaars cultuur moeten respecteren, maar dat men wel naar ons moet luisteren. Ik heb dit geval met mijn teamleider besproken. Hij heeft de dochter van klager gesproken en alles uitgelegd.
De advocaat heeft namens beide beklaagden het woord gevoerd overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien. De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat er geen aanleiding is aan te nemen dat beklaagden niet de juiste afwegingen hebben gemaakt. Er was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarin klager zelf ook een rol heeft gehad. Op enig moment moet voor klager duidelijk zijn geweest dat beklaagden professionals waren; toen had klager zijn verzet moeten staken. Gevaar voor herhaling van deze aanpak is er niet en er bestaat geen aanleiding voor vervolging van beklaagden.

3.De beoordeling van het beklag

Voor een overzicht van de feiten die als uitgangspunt dienen voor de beoordeling van de klacht verwijst het hof naar de inhoud van het aan deze beschikking in kopie gehechte ambtsbericht. [digitaal niet aangehecht]
Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer komt naar voren dat de herinnering van klager aan hetgeen op 29 december 2015 is gebeurd aanzienlijk verschilt van die van beklaagden.
Volgens beklaagden hebben zij zich als handhaver gelegitimeerd tegenover klager. Toen zij hem wilden bekeuren en klager bij herhaling vroegen om zich te legitimeren, weigerde hij dat. Hij zei wel dat hij ziek was, maar gaf geen details daarover (zoals het dragen van een incontinentieluier).
Volgens klager hebben beklaagden zich niet als handhaver gelegitimeerd; hij dacht te maken te hebben met twee burgervrouwen. Daarom toonde hij hen geen legitimatiebewijs. Wel gaf hij gegevens over zijn ziekte en wees op de incontinentieluier die hij droeg.
Het hof leidt uit deze verschillen af dat er sprake is geweest van miscommunicatie op straat. Het zal niet geholpen hebben dat hier opgetreden werd door niet geüniformeerde, vrouwelijke, handhavers tegen een oudere man die zich in een door zijn lichamelijke conditie ongemakkelijke situatie bevond. Het hof was – in dit verband – bepaald niet onder de indruk van de duidelijkheid van het legitimatiebewijs van handhavers, dat door beklaagde (in raadkamer) aan het hof is getoond. Het valt te betreuren dat daardoor kennelijk misverstanden zijn ontstaan. Bij een iets ander optreden van beide kanten zou het verloop van de zaak wellicht anders en voor klager minder belastend zijn geweest.
Het hof heeft niettemin te beoordelen of er in deze zaak voldoende bewijsmateriaal is waarmee de strafrechter aan wie deze zaak zou worden voorgelegd redelijkerwijs tot een bewezenverklaring zou kunnen komen.
Er is onvoldoende bewijs voor een veroordeling. De verklaring van klager vindt immers geen steun in andere bewijsmiddelen.
Er zijn geen aanknopingspunten voor nader onderzoek.
Beklaagden waren aangesteld om handhavend op te treden tegen overtredingen zoals die waarvan klager verdacht werd.
Op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 mag de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (en dat geldt in dit geval ook voor handhavers als beklaagden) in de rechtmatige uitoefening van de bediening geweld gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheid dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Ingevolge artikel 22 van de Ambtsinstructie kan de ambtenaar een rechtens van zijn vrijheid beroofde persoon ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen als dit noodzakelijk is vanwege vluchtgevaar of gevaar voor de veiligheid van de betrokken persoon, de ambtenaar of derden.
Gelet op hetgeen uit het dossier naar voren komt waren beklaagden bevoegd om klager te bekeuren voor een overtreding. Ook mochten zij klager vragen zich te legitimeren. Toen klager dat weigerde mochten zij hem aanhouden. Op dat moment waren zij in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Toen klager vervolgens wegliep en nadat beklaagde [naam beklaagde 2] hem bij de arm had gepakt, een slaande beweging tegen haar schouder maakte waardoor zij hem moest los laten, hebben beklaagden klager tegen de muur gezet om hem te boeien. Klager bleef tegenwerken en beklaagde [naam beklaagde 2] zei hem dat hij voor hun en zijn veiligheid geboeid zou worden. Tijdens zijn verzet krabde klager op de hand van beklaagde [naam beklaagde 2]. Klager is aangehouden voor overtreding van de Wet op de identificatieplicht en voor wederspannigheid.
Hoewel niet uit te sluiten valt dat door een betere communicatie geweldstoepassing voorkomen had kunnen worden, brengen voornoemde feiten en omstandigheden het hof tot de conclusie dat beklaagden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Het is, voorts, niet waarschijnlijk dat, als de strafrechter over deze zaak zou moeten oordelen, deze tot het oordeel zou komen dat beklaagden bij de toepassing van het geweld buiten de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn getreden. Er was gewaarschuwd dat geweld zou worden gebruikt en toen klager zich niet naar de aanwijzingen van beklaagden wenste te voegen en zich verzette, stond het vervolgens toegepaste geweld in een redelijke en gematigde verhouding tot het beoogde doel: het aanhouden van klager.
Ook ten aanzien van het boeien van klager en het na een klacht daarover geboeid houden, ziet het hof te weinig materiaal in het dossier dat tot een veroordeling van beklaagden zou kunnen leiden.
Het hof is dan ook van oordeel dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om niet over te gaan tot vervolging van beklaagden op goede gronden is genomen en zal als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.