ECLI:NL:GHAMS:2016:799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
23-000181-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep de beslissing tot vrijspraak aangevochten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het telen van hennepplanten. De feiten vonden plaats in de periode van 1 september 2012 tot en met 26 november 2012 in de gemeente Hoorn. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten in twee verschillende panden. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de negatieve maatschappelijke effecten van hennepteelt en het eigenbelang van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000181-14
Datum uitspraak: 26 februari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-743075-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Korea) op [geboortedag] 1978,
adres: [adres 1]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep nog aan de orde is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1 primair:zij in of omstreeks de periode van 01 september 2012 tot en met 26 november 2012 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het [adres 2]) 74, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1 subsidiair:een of meer onbekend gebleven personen op in de periode van 01 september 2012 tot en met 26 november 2012 in de gemeente Hoorn met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan het [adres 2]) 74, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in de periode van 01 september 2012 tot en met 26 november 2012 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
3:zij in de periode van 01 september 2012 tot en met 10 januari 2013 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1]) 79, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – het verweer gevoerd dat het pand aan het [adres 2] onrechtmatig is binnengetreden, omdat niet is voldaan aan het gevaarscriterium, neergelegd in de Algemene wet op het binnentreden. Dit vormverzuim dient volgens de raadsman te leiden tot bewijsuitsluiting, hetgeen op haar beurt dient te leiden tot vrijspraak van alle feiten die zijn ontdekt door die onrechtmatige binnentreding, waaronder ook het onder 3 ten laste gelegde.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina’s 104 en 105), blijkt voor zover relevant het volgende. Op 24 november 2012 hebben voornoemde verbalisanten de opdracht gekregen naar het [adres 2] te Hoorn te gaan in verband met een lekkage in een woning. Het licht was daar uitgevallen en het water liep de trap af. Ter plaatse aangekomen werden [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geconfronteerd met een woning waarvan de gehele vloer op de benedenverdieping onder water was gelopen. Het tapijt in de woonkamer van de woning was doordrenkt en ook de keuken was onder water gelopen. [verbalisant 1] zag dat het water vanaf de eerste verdieping van de trap liep. In de cv-ruimte stroomde het water langs de muur en de elektriciteit werkte niet meer.
Hierna hebben de verbalisanten zich naar buiten begeven en is hen [adres 2] aangewezen, de woning waar de lekkage vandaan kwam. De verbalisanten hebben aangebeld bij [adres 2], maar er werd niet open gedaan, waarop de verbalisanten mee de berging in zijn gegaan met de bewoner van [adres 3]. Daar is de hoofdkraan van [adres 2] dichtgedraaid.
De verbalisanten hebben vervolgens onderzocht of er iemand stond ingeschreven op [adres 2] en of er eventueel een telefoonnummer bekend was. Dat bleek niet het geval. Er waren evenmin buren die in het bezit waren van een sleutel van het pand dan wel in contact stonden met de eventuele bewoners.
Naar aanleiding van onder meer deze bevindingen hebben de verbalisanten uiteindelijk besloten de woning binnen te treden op grond van artikel 8, tweede lid (het hof begrijpt: artikel 7, tweede lid) van de Politiewet in verband met artikel 2, derde lid, van de Algemene wet op het binnentreden. Het eerstgenoemde artikellid geeft een ambtenaar van politie toegang tot elke plaats voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Het tweede artikellid laat het binnentreden van een woning zonder machtiging toe, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Het hof is van oordeel dat de verbalisanten in dit geval redelijkerwijs tot de beslissing hadden en hebben mogen komen om de woning binnen te treden op aangehaalde gronden. Van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is derhalve geen sprake (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BC0811).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:zij in de periode van 1 september 2012 tot en met 26 november 2012 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan het [adres 2], 74 hennepplanten;
3:zij in de periode van 1 september 2012 tot en met 10 januari 2013 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan [adres 1], 79 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde levert op, telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep. Zij heeft gehandeld louter met het oog op financieel gewin. Nadat een eerste hennepkwekerij was ontdekt door de politie, zijn de verdachte en haar mededader op een ander adres verder gegaan met het telen van hennep. Kennelijk heeft de ontdekking van de eerste kwekerij haar er niet van weerhouden direct een tweede kwekerij te beginnen.
Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en gaat zij niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft haar eigenbelang laten prevaleren boven voornoemde bezwaren. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2016.
mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]