ECLI:NL:HR:2008:BC0811

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01655/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Binnentreden zonder machtiging en de beoordeling van noodsituaties door de politie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het Hof had de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren. De verdachte stelde in cassatie dat de verbalisanten onrechtmatig zijn binnengetreden in zijn woning, omdat er geen schriftelijke machtiging was en er geen sprake zou zijn van een noodsituatie zoals bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi).

De Hoge Raad overwoog dat het Hof had vastgesteld dat de verbalisanten de woning van de verdachte waren binnengetreden ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen. Dit oordeel was niet onjuist of onbegrijpelijk, gezien de omstandigheden van de zaak. De onderbuurman van de verdachte had wateroverlast ondervonden, wat leidde tot de zichtbaarheid van vochtplekken in het plafond en water dat langs de muur sijpelde.

De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verbalisanten in deze situatie bevoegd waren om zonder machtiging de woning binnen te treden. Het beroep van de verdachte werd verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

22 januari 2008
Strafkamer
nr. 01655/06
IB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 januari 2006, nummer 21/000304-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, zitting houdende te Deventer, van 6 januari 2005 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "diefstal" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat de verbalisanten onbevoegd in de woning van de verdachte zijn binnengetreden, ten onrechte en ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Verweer
Door de raadsman is gesteld dat de ontdekking van de hennepkwekerij onrechtmatig is geweest. De verbalisanten hadden niet zonder schriftelijke machtiging mogen binnentreden, nu er geen sprake was van een noodsituatie, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid van de Algemene wet op het binnentreden, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting van de vruchten daarvan. Cliënt dient derhalve te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dat in het politieproces-verbaal staat gerelateerd dat de bewoner van perceel [a-straat 1] wateroverlast ondervond van de bovenliggende woning. De wateroverlast bestond eruit dat er vochtplekken in het plafond zichtbaar waren en dat het water langs de muur sijpelde.
Het hof is gelet op de hierboven beschreven bevindingen van de verbalisanten van oordeel dat de verbalisanten dat hebben mogen duiden als een noodsituatie, een situatie waarin onmiddellijk ingrijpen geboden was.
Het verweer wordt derhalve verworpen."
3.3. Art. 2 Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) luidt, voor zover hier van belang:
"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
(...)
3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden."
3.4. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot vaststelling van de Algemene wet op het binnentreden bij wet van 22 juni 1994 houdt ten aanzien van art. 2, derde lid, Awbi onder meer het volgende in:
"Voor de in het wetsontwerp neergelegde regeling geldt, zoals ook voor andere wettelijke bepalingen, dat een daarvan afwijkende wijze van handelen onder bepaalde uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. Te denken valt aan situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt. Dan is onmiddellijk optreden geboden. Als voorbeeld kan worden genoemd de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zal kunnen maken. De politieambtenaar die geen machtiging op zak heeft en die terstond moet optreden, is voor het binnentreden alsdan niet op toestemming van de bewoner aangewezen en is bevoegd om zonder toestemming binnen te treden. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Dan is onmiddellijk optreden kennelijk in het belang van de bewoner noodzakelijk. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Indien de opsporingsambtenaar de bewoner, bij voorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming èn zonder machtiging gerechtvaardigd. Dit binnentreden is daarom rechtmatig, omdat hetzij belangen van hogere orde dan de belangen tot bescherming waarvan het huisrecht strekt, hetzij de belangen van de bewoner zelf op het spel staan. Artikel 2, derde lid, voorziet in de bevoegdheid om in die uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging zonder toestemming in de woning binnen te treden."
3.5. In de hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de verbalisanten de woning van de verdachte zijn binnengetreden ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen. Dit oordeel geeft - gelet op de hiervoor onder 3.4 weergegeven wetsgeschiedenis - geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de onderbuurman van de verdachte wateroverlast ondervond van de woning van de verdachte en dat deze wateroverlast bestond uit de zichtbaarheid van vochtplekken in het plafond en de omstandigheid dat het water langs de muur sijpelde.
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 januari 2008.