In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had de naheffingsaanslag loonheffingen van de inspecteur vernietigd, waarbij de inspecteur een naheffingsaanslag van € 24.180 had opgelegd aan de belanghebbende, [X B.V.], voor het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het loon van de enige werknemer van de belanghebbende, [A], ten onrechte had gecorrigeerd op basis van de gebruikelijk-loonregeling, zoals vastgelegd in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. De rechtbank stelde vast dat het door [A] genoten loon van € 62.503 niet in belangrijke mate afweek van het gebruikelijke loon voor een vergelijkbare functie, in dit geval die van 'senior jurist', dat volgens een salarisonderzoek op € 82.181 werd geschat.
De inspecteur ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de afroommethode voor het vaststellen van het gebruikelijke loon toegepast moest worden, omdat deze een hoger bedrag opleverde. Het Hof oordeelde echter dat de vergelijkingsmethode eerst moet worden toegepast, en dat de afroommethode alleen in beeld komt als er geen vergelijkbare dienstbetrekking kan worden gevonden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur het loon van [A] ten onrechte had gecorrigeerd. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de belanghebbende, tot een bedrag van € 1.488.