Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
de vennootschap onder firma AMECO V.O.F.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
"
Onze taak was ervoor te zorgen dat het slachtafval in de koelcellen kwam te hangen. Ons, dat is de slachtploeg.
"
Ik heb mijn verklaring bij de rechtbank niet meer terug gelezen. Het klopt, dat ik mij destijds schuldig heb gemaakt aan diefstal. Ik ben daarvoor ook door de rechter veroordeeld. Het ging om diefstal gedurende 9 weken. U vraagt mij hoe ik dat zo precies weet, van die 9 weken. Dat komt omdat [F] daarvóór ruzie had met [geïntimeerde] . Of misschien moet je zeggen een meningsverschil. Eerder kwam hij dus niet in de ruimte van [geïntimeerde] . Toen dat weer over was heb ik dus gedurende 9 weken, drie keer in de week producten klaar gezet voor [F] . Het ging om vijf keer een volledig product dat wil zeggen het slachtafval (long, hart, lever, nieren, longhaas en staart) van één dier. Dat zat door elkaar in een krat. Als de krat vol zat moest er een krat bij. Dus konden er ook zes of zeven kratten zijn.
Ik heb mijn eerdere verklaring niet teruggelezen. Ik denk wel dat het klopt wat erin staat. Ik doel op mijn verklaring van 29 mei 2008.U vraagt mij hoeveel kratten ik in 2006 van [A] heb afgenomen. Ik denk zes á zeven per week. Nu ik dit terug hoor zeg ik dat het zes á zeven kratten per dag waren. In de kratten zaten ossenstaart, nieren, harten, longen en lever.
"
Het klopt dat ik als zelfstandige werk onder andere voor [geïntimeerde] . Ik ben niet bij hen in loondienst. Ik heb mijn verklaring die ik bij de rechtbank heb afgelegd niet meer teruggelezen. Ik weet ook niet wat ik toen verklaard heb. Ik werk niet meer bij [geïntimeerde] in het slachthuis.
U vraagt mij of ik mijn verklaring van 7 januari 2010 nog ken. Ja, dat is het geval. Ik heb hem nog doorgelezen voorafgaand aan deze zitting. Het klopt wat er in die verklaring staat.
"U houdt mij voor dat ik al eerder gehoord ben door de rechter, namelijk op 29 mei 2008. U vraagt mij of ik die verklaring heb teruggelezen. Nee, dat heb ik niet. Om te zeggen of het klopt wat er in die verklaring staat, zou ik moeten horen wat daar instaat.
"Ik weet dat ik een verklaring in 2008 heb afgelegd bij de rechtbank. Ik heb die verklaring nu niet meer teruggelezen. U vraagt mij of ik dus niet kan zeggen of het klopt wat er in die verklaring staat. Volgens mij is het juist wat er instaat.
In het tussenarrest van 24 december 2013 heeft het hof overwogen waarom zij voorshands bewezen acht dat de beide gebroeders [geïntimeerde] betrokken zijn geweest bij de heling van de door [A] van Ameco gestolen kratten runderslachtafval en deze aan derden hebben doorverkocht (rov. 2.1. en 2.2.). Weliswaar is door de getuige [A] , die werkzaam was bij Ameco, verklaard dat de gebroeders [geïntimeerde] niet betrokken zijn geweest bij de heling van de door hem van zijn werkgever gestolen kratten runderslachtafval. Volgens [A] was de verkoop aan [F] (Slagerij [Z] ) alleen zijn eigen handel.
Daarbij komt dat getuige [F] uitdrukkelijk de juistheid heeft onderschreven van zijn verklaring van 12 september 2009 (tussenarrest 24 december r.o. 2.1 sub xv), waaruit onmiskenbaar de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de heling van het runderslachtafval naar voren komt. Dat [F] eerder anders heeft verklaard, doet onvoldoende af aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring van 12 september 2009, die hij thans onder ede heeft bevestigd. Anders dan [geïntimeerde] suggereert, zijn er geen aanwijzingen dat deze verklaringen van [F] onder zware druk van Abbatoir c.s. tot stand zijn gekomen.
Bovendien blijft in de lezing van [geïntimeerde] onopgehelderd hoe het mogelijk is dat [geïntimeerde] runderslachtproducten heeft verkocht aan Slagerij [Z] (zie tussenarrest 24 december 2013, r.o. 2.1 sub v), terwijl zij zelf niet handelde in dergelijke producten. [geïntimeerde] heeft dit geprobeerd af te dekken door op enig moment facturen in het geding te brengen waaruit zou moeten worden afgeleid dat zij toch wel handelde in runderslachtproducten en dat zij die had betrokken van [J] (tussenarrest 24 december 2013, r.o. 2.1 sub xiv). Uit de in het tegengetuigenverhoor afgelegde verklaring van [J] komt echter duidelijk naar voren dat hij deze factuur op verzoek van de gebroeders [geïntimeerde] heeft geantidateerd (van 2008 naar 2006 gezet) en dat hij bovendien runderslachtproducten op de factuur heeft gezet, die hij in werkelijkheid niet had verkocht aan [geïntimeerde] . De gebroeders [geïntimeerde] hebben deze gang van zaken in hun bij gelegenheid van het tegengetuigenverhoor afgelegde verklaringen inhoudelijk niet weersproken; zij hebben in feite volstaan met de mededeling dat zij het niet meer weten [geïntimeerde 1] ) en dat het zou kunnen dat het gegaan is zoals [J] heeft verklaard ( [geïntimeerde 2] ). Aldus houdt het hof het erop dat [J] op verzoek van de gebroeders [geïntimeerde] valselijk een factuur heeft opgemaakt waaruit zou zijn af te leiden dat [J] runderslachtproducten heeft geleverd aan [geïntimeerde] , maar dat dit in werkelijkheid niet is geschied.
Ook de gestelde inkoop van runderslachtproducten bij Reijnders is niet opgehelderd. De facturen van Reijnders zijn niet terug te vinden in de boekhouding van [geïntimeerde] ; de daarvoor door [geïntimeerde] opgegeven reden - dat deze na toezending aan Abattoir c.s. in het kader van de onderhavige procedure niet weer in de administratie zouden zijn beland - is niet overtuigend. Bovendien heeft Reijnders eerder al als getuige verklaard dat hij alleen rundvlees en geen rundervleesafvalproducten aan [geïntimeerde] verkocht (zie tussenarrest 24 december 2013, r.o. 2.1 sub xii).De door [geïntimeerde] bij memorie na enquête in het geding gebrachte grootboekkaarten - waaruit volgens [geïntimeerde] zou moeten blijken dat er tegenover de verkopen van [geïntimeerde] wel degelijk voldoende inkopen (van runderslachtproducten) stond - werpen geen ander licht op de zaak, nu er geen verifieerbare, onderliggende facturen bijgevoegd zijn waaruit blijkt dat [geïntimeerde] aan [F] verkochte runderslachtafvalproducten als runderkarwei, rundertong, runderhart en rundernier bij derden heeft ingekocht
3.Beslissing
21 april 2010;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Abattoir en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat;