ECLI:NL:GHAMS:2016:621

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
200.044.688/01 en 200.069.083/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betrokkenheid bij heling van gestolen runderslachtafval

In deze zaak, die voortvloeit uit een tussenarrest van 27 mei 2014, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft de betrokkenheid van de gebroeders [geïntimeerde] bij de heling van door [A] van Ameco gestolen kratten runderslachtafval. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van [A] en [F] de betrokkenheid van de gebroeders [geïntimeerde] bij de heling bevestigen. Ondanks hun ontkenningen, is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs is dat de gebroeders op de hoogte waren van de diefstal en dat zij het gestolen slachtafval hebben doorverkocht aan derden. Het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] tot schadevergoeding afgewezen en de vorderingen van Abattoir c.s. toegewezen, waarbij het hof oordeelt dat de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de heling van de gestolen goederen een onrechtmatige daad oplevert. De eerdere vonnissen van de rechtbank zijn vernietigd en de kosten van de procedure zijn aan [geïntimeerde] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.044.688/01 en 200.069.083/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 382741/ HA ZA 07-2939
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 februari 2016
inzake

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ABATTOIR AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
de vennootschap onder firma AMECO V.O.F.,
gevestigd te Amsterdam,
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VCB AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Amsterdam.
tegen:
de vennootschap onder firma
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.N. Maaskant te Hoofddorp.

1.Het verdere procesverloop

Partijen worden hierna wederom Abattoir c.s., respectievelijk Ameco, VCB en [appellante sub 4] en [geïntimeerde] genoemd.
In het tussenarrest van 27 mei 2014 heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen in het in het tussenarrest geformuleerde bewijsvermoeden.
Op 27 november 2014 heeft getuigenverhoor aan de zijde van Abattoir c.s. plaatsgevonden.
Tegengetuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 4 juni 2015.
Hierna heeft [geïntimeerde] een memorie na enquête, met producties, genomen.
Abattoir c.s. hebben een antwoordmemorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest van 27 mei 2014 heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen het bewijsvermoeden dat beide gebroeders [geïntimeerde] betrokken zijn geweest bij de heling van de door [A] van Ameco gestolen kratten runderslachtafval, in die zin dat zij niet alleen op de hoogte waren van de diefstal van [A] van dit runderslachtafval van Ameco, maar dat zij ook runderslachtafval hebben doorverkocht aan derden.
2.2
In het kader van de bewijslevering door [geïntimeerde] is door [B] , in dienst als bedrijfsleider bij Abattoir van 1966 tot 2014, het volgende verklaard:
"
Onze taak was ervoor te zorgen dat het slachtafval in de koelcellen kwam te hangen. Ons, dat is de slachtploeg.
Mr. Maaskant vraagt of het klopt dat zij de getuige telefonisch benaderd heeft om een verklaring af te leggen. Ja dat klopt.
Mr. Maaskant vraagt of het klopt dat zij een verklaring heeft opgesteld en deze naar mij toe heeft gezonden met het verzoek de verklaring te ondertekenen. Ja dat klopt.
Mr. Maaskant vraagt of het klopt dat ik niet langer bereid was de verklaring te tekenen nadat ik contact had gehad met mijn werkgever. Nee dat klopt niet. Het is zo gegaan dat ik de verklaring niet wilde tekenen, omdat ik het niet eens was met wat daarin stond. Ik heb toen contact opgenomen met mijn baas, [C] . Die heeft op zijn beurt contact opgenomen met mr. Molenaar. Mr. Molenaar heeft met mr. Maaskant gesproken en tussen hen is afgesproken dat ik niet meer lastig zou worden gevallen met schriftelijke verklaringen. Ik zou dan maar moeten worden opgeroepen als getuige.
Mr. Maaskant vraagt of ik kan toelichten hoe de verwerking van kratten met slachtafval in het Abattoir plaatsvond. Niet alle slachtafval werd in kratten verwerkt. Het is zo dat wij vanuit de slachtlijn slachtafval krijgen (lever, hart, longhaas, longen, tong) dat wij identificeren met een sticker, waarop het levensnummer van het dier staat, het 68 nummer (EG nummer, dat is gegeven aan dit Abattoir) en de naam van de grossier. Dit slachtafval hangen wij weg aan rekken. We wachten dan af totdat de BSE uitslag binnen is. Als die uitslag goed is kan het afval door en is het goedgekeurd. Als het niet goed zou zijn, is precies te traceren van welk dier het afkomstig is. Ander slachtafval, zoals vet, uier, staarten en nieren worden opgeslagen in badges. De opslag vindt plaats in grote kratten. Daarop wordt aangegeven van welke dieren er resten in zitten. Zo is ook altijd weer te traceren in welke kratten afval van welke dieren zit. Dit was ook de werkwijze in 2006. Kortom een deel van het slachtafval wordt weggehangen aan rekken en een deel wordt in kratten opgeslagen.
Mr. Maaskant vraagt hoe het slachtafval weer bij de eigenaren terecht kwam. De heer [A] en de heer [D] verzamelden de kratten en alles van de rekken en verdeelden het daarna. Hoe het vanaf daar verder ging, weet ik niet, daar had ik geen bemoeienis mee. Mijn taak was om te zorgen dat alles klaar lag en hing en dat terug te vinden was mocht er een geval van BSE zijn.
Mr. Maaskant vraagt of het slachtafval en de andere producten ook gewogen werden door de slachtploeg. De bakken vet en uier werden wel gewogen, maar de rest niet. De rest is dus lever, hart, longhaas, longen,nieren, tong en staart.
Mr. Maaskant vraagt wie er toegang had tot de koelcel. De heer [A] en de heer [D] , maar andere grossiers konden er ook komen, tenminste als zij er waren, want [A] en [D] hadden de sleutel. Mr. Molenaar vraagt of [D] ook in dienst was bij Ameco. Dat weet ik niet, ik weet alleen dat hij altijd werkte voor Ameco.
Mr. Maaskant vraagt of er weleens wat verdwijnt uit die koelcel. In een bedrijf verdwijnt altijd wel wat, maar normaal kom je daar achter, dan wordt het getraceerd. Ik bedoel eigenlijk dat ik er geen zicht op heb of er dingen verdwijnen. Wel is het zo dat in de administratie van het slachthuis terug te vinden is hoeveel en welke onderdelen van het slachtafval eventueel zijn afgekeurd.
Mr. Maaskant vraagt of alleen [A] of [D] slachtafval weghaalden of dat ook anderen dat deden. Het weghalen van het slachtafval was de taak van [A] en [D] , zij deden dat dus als enige. Zij zetten dat klaar voor ESRO. Ameco verkocht een deel namelijk door aan ESRO.
Mr. Maaskant vraagt of ik iets kan vertellen over de kratten bijvoorbeeld welke kleur de kratten hadden. Vroeger had elke leverancier zijn eigen kleur kratten. Later werden allemaal rode en zwarten kratten gebruikt. Wat er in de kratten zat heb ik net al verteld. Het andere slachtafval werd in grote palletkratten gegooid.
Mr. Maaskant vraagt of er een nummer op de kratten stond. Nee, er stond een sticker op de inhoud van de krat, dus boven op het slachtafval. Aan de hand van het nummer kon je zien van wie het was. Ook de naam stond erop. Op de buitenkant van de krat stond dus geen nummer.
Mr. Maaskant vraagt of ik iets weet van de gehaktmolen in het Abattoir. Nee.
Mr. Maaskant vraagt of mij iets bekend is van betrokkenheid van de heer [F] bij diefstal van slachtafval uit het Abattoir. Ik heb dat achteraf gehoord.
Mr. Maaskant vraagt of mij eerder iets bekend is van de heer [F] , bijvoorbeeld van betrokkenheid bij de zaak van [E] . Ik weet niet of hij dat was, ik weet dat [E] zijn broer daarbij betrokken was. Ter toelichting: Ik heb [E] ontslagen wegens diefstal.
Mr. Maaskant vraagt wanneer dat was. Dat zou ik in de administratie moeten nakijken. Meer dan tien jaar geleden denk ik.
Mr. Maaskant vraagt of ik het busje van [F] weleens bij de afvalkelder heb zien staan. Nee.
Mr. Maaskant vraagt of ik de kratten van [A] weleens bij [geïntimeerde] heb zien staan. Nee, ik kwam daar in principe ook niet.
Mr. Molenaar zegt dat hij begrepen heeft dat er wel een nummer op de kratten zat. Nee. Ik kan daaraan toevoegen dat er geen deksel op de kratten zat. Dus het slachtafval in de krat met daarop de sticker was zichtbaar."
2.3
Door getuige [A] is als volgt verklaard:
"
Ik heb mijn verklaring bij de rechtbank niet meer terug gelezen. Het klopt, dat ik mij destijds schuldig heb gemaakt aan diefstal. Ik ben daarvoor ook door de rechter veroordeeld. Het ging om diefstal gedurende 9 weken. U vraagt mij hoe ik dat zo precies weet, van die 9 weken. Dat komt omdat [F] daarvóór ruzie had met [geïntimeerde] . Of misschien moet je zeggen een meningsverschil. Eerder kwam hij dus niet in de ruimte van [geïntimeerde] . Toen dat weer over was heb ik dus gedurende 9 weken, drie keer in de week producten klaar gezet voor [F] . Het ging om vijf keer een volledig product dat wil zeggen het slachtafval (long, hart, lever, nieren, longhaas en staart) van één dier. Dat zat door elkaar in een krat. Als de krat vol zat moest er een krat bij. Dus konden er ook zes of zeven kratten zijn.
Ik leverde het vanuit de ruimte van [geïntimeerde] , omdat ik in die ruimte mijn gehaktmolen had staan. Iedereen kwam bij mij om gehakt te laten draaien, ik deed dat op donderdag. Dan draai ik dus voor iedereen gehakt. Niet iedere ruimte had de speciale elektriciteitsgroep die nodig was voor de aansluiting van de gehaktmolen. Ik had toestemming gevraagd aan [geïntimeerde] voor die gehaktmolen en ook om de kratten daar te verzamelen. Op maandag, dinsdag, woensdag werd het afval in kratten verzameld om op donderdag gehakt te draaien en daarbij zette ik dus de kratten van [F] . Dat viel dan niet zo op.
U vraagt of [geïntimeerde] ook wist dat ik daar kratten voor [F] had staan. Ja dat wisten ze.
U vraagt of dat niet vreemd was. Nee dat was het niet, want hij kocht toch al vlees bij [geïntimeerde] . Hij kon die kratten van mij dan gewoon meenemen. Ik kreeg € 100 in een week. Het ging om vijf a zes kratten, het kon ook een keer zeven zijn. Ik deelde dat geld niet met [geïntimeerde] , het was alleen voor mij.
U vraagt of het alleen mijn eigen handel was. Ja. [geïntimeerde] was daar niet bij betrokken. Ik was blij dat ik mijn gehaktmolen daar neer kon zetten. Ik vroeg geen geld voor het gehakt dat ik voor [geïntimeerde] draaide. Ik zag het als een compensatie voor het feit dat ik mijn gehaktmolen daar neer kon zetten. Aan anderen vroeg ik ook geen geld. Zij compenseerden mij weer op een andere manier.
Mr. Maaskant vraagt of ik in de ruimte van [geïntimeerde] ooit gestolen spullen heb gezien. Nee, de enige gestolen spullen waren de spullen die ik had gestolen.
Mr. Maaskant vraagt of ik door Abattoir of door één van de andere procespartijen benaderd ben over de betrokkenheid van [geïntimeerde] . Ja, maar ik heb altijd ontkend dat [geïntimeerde] betrokken was.
Mr. Maaskant vraagt of [F] contact met mij heeft gezocht over [geïntimeerde] . Ja wij hebben in een café gesproken over de situatie die was ontstaan. Dit was denk ik in 2007, nadat ik ontslagen was. Wij hebben er toen niet over gesproken dat de heer [geïntimeerde] fout was ofzo.
Mr. Maaskant vraagt of het zo is dat [F] mij heeft voorgesteld te verklaren over de betrokkenheid van [geïntimeerde] , en dat ik dan verder met rust gelaten zou worden. Er is een bespreking geweest met de advocaat van Abattoir en de advocaat van [F] waarin dit inderdaad aan mij is voorgesteld. Ik vond dat vreemd. Ik ben daar niet mee akkoord gegaan.
Mr. Maaskant vraagt waarom niet. Omdat dat het niet klopt. Ik had toegegeven dat ik fout was en dan wordt er zoiets voorgesteld, dat klopt niet.
Mr. Molenaar zegt geen vragen aan de getuige te hebben, maar wel zich genoodzaakt te zien de advocaat van [F] op te gaan roepen als getuige, evenals de advocaat van [A] . Wat [A] net verklaarde is namelijk gewoonweg niet waar. [A] geeft aan dat hij destijds mevrouw [G] als advocaat had. [A] geeft aan dat hij niet zeker weet dat mr. Molenaar hierbij aanwezig was. Het kan ook een ander zijn geweest."
2.4
Getuige [F] heeft het volgende verklaard:
"
Ik heb mijn eerdere verklaring niet teruggelezen. Ik denk wel dat het klopt wat erin staat. Ik doel op mijn verklaring van 29 mei 2008.U vraagt mij hoeveel kratten ik in 2006 van [A] heb afgenomen. Ik denk zes á zeven per week. Nu ik dit terug hoor zeg ik dat het zes á zeven kratten per dag waren. In de kratten zaten ossenstaart, nieren, harten, longen en lever.
Ik betaalde hem € 100,- per week. Dit betaalde ik contant.
U vraagt mij waarom ik de kratten ophaalde bij [geïntimeerde] . Dat was omdat ik ook gewone klant was bij [geïntimeerde] . Ik nam rundvlees van hen af.
U vraagt mij of ik kon zien welke kratten van [A] voor mij bestemd waren. Die werden apart gezet, de naam van mijn zaak stond er op, slagerij [Z] stond erop. Het andere vlees dat ik afhaalde, van [geïntimeerde] , dat waren bijvoorbeeld voorvoeten. Die zocht ik uit.
U vraagt mij of dat betekent dat [geïntimeerde] ook zag dat er kratten stonden met mijn naam erop. Ja dat klopt. Ze vroegen niet aan mij waarom die kratten daar stonden. Ik heb ook nooit met hen over de kratten gesproken. Ik denk niet dat [geïntimeerde] wist dat [A] daar gestolen kratten had neergezet.
U houdt mij voor dat [A] zelf geen leverancier was, maar werknemer van een ander bedrijf. Ik had het ook nooit moeten kopen.
U vraagt mij of het niet logisch zou zijn of ook bij [geïntimeerde] de vraag is opgekomen wat de kratten van [A] , waarvan zij konden zien dat ze niet van hen waren, in hun ruimte deden. Ja, dat weet ik niet.
U vraagt mij of ik er iets van weet dat [A] geld gaf aan [geïntimeerde] zoals hij op een gegeven moment heeft verklaard. Nee, daar weet ik niets van.
Mr. Maaskant vraagt mij naar de gewijzigde verklaring van 12 september 2009. Zij wil weten hoe ik daartoe ben gekomen. Hoezo een andere verklaring, ik denk dat ik hetzelfde heb gezegd als wat ik toen heb gezegd.
Mr. Maaskant leest de verklaring van 12 september 2009 voor aan de getuige. Inderdaad heb ik mijn verklaring aangevuld. Eigenlijk wist ik al niet meer dat ik dit ook had verklaard. Als ik dit nu zo teruglees en ik zie mijn handtekening staan, dan heb ik dit zo opgeschreven. De getuige vraagt aan mr. Molenaar wanneer dit stuk is opgemaakt. Mr. Molenaar zegt dat hij dat niet weet en dat het stuk opgemaakt is in overleg met zijn eigen advocaat. De getuige zegt dat dat mr. Twan Jager is.
U houdt mij voor als ik dit zo lees dat het klinkt als een hartenkreet. Wat wil u dat ik zeg? U zegt mij dat u van mij wil horen of het klopt. Als ik mijn handtekening heb gezet, dan klopt het.
Mr. Maaskant vraagt hoe deze verklaring tot stand is gekomen. Wat er gebeurd is staat in de verklaring. Mr. Maaskant zegt dat de verklaring op sommige punten in tegenspraak is met mijn eerdere verklaring bij de rechtbank. Ik denk dat ik de waarheid spreek in mijn laatste verklaring. Wat ik hier nu zeg, en dan bedoel ik mijn verklaring van 12 september 2009, dat is gewoon de waarheid. Ik heb geprobeerd dit op te lossen, dit hele gedoe, maar dat ging niet. Ik bedoel daarmee dat ik heb geprobeerd met [geïntimeerde] en met [H] te regelen. Dan had ik een schone lei kunnen maken, ik ben er echt niet trots op. Ik bedoel dat ik gewild had dat er aan [H] een schadevergoeding zou worden betaald. Door [geïntimeerde] , maar ook door mij. Voor mij zou dat om € 900,- gaan. Ik heb dat niet terug betaald aan [H] .
U vraagt mij hoeveel [geïntimeerde] zou moeten betalen. Misschien het dubbele.
U houdt mij voor dat ik in mijn verklaring spreek over een veel langere periode, namelijk 2005 en 2006. Ziet u, ik kan dat niet weten. Ik kom elke week bij meerdere grossiers, ik kan niet precies weten wat daar gebeurt.
Maar u houdt mij voor dat ik toch wel vindt dat er schadevergoeding moet worden betaald aan [H] . Ja dat vind ik wel.
U vraagt mij of het klopt dat dat zo is omdat [H] bestolen is. Ja, dat is het geval.
Mr. Maaskant vraagt of [geïntimeerde] moet betalen omdat zij de kratten via hun ruimte hebben laten gaan of omdat zij betrokken waren bij de diefstal. Omdat ze betrokken zijn bij de diefstal.
Mr. Maaskant vraagt of ik ben aangepakt door het Abattoir of Ameco. Ik ben door Ameco niet aangepakt en ook niet door het Abattoir.
Mr. Maaskant vraagt of er beslag is gelegd op mijn bankrekening. Ja, en op mijn huis. Dat is gebeurd door Ameco. Het beslag is er nu weer af. Ik heb niet aan hen betaald, nog niet. Ik weet niet hoeveel ze van mij willen hebben.
Mr. Molenaar deelt mee dat er een afzonderlijke procedure loopt tegen [A] en tegen de getuige. Mr. Molenaar deelt mee dat in de procedure is gevorderd schade op te maken bij staat. Voorts deelt hij mee dat hij niet precies weet wat de stand van de procedure is en ook niet wat de exacte vordering is. Hij vermoedt dat de zaak bij een deskundige ligt of staat voor conclusie na deskundigenbericht. In die procedure is namelijk een deskundigenonderzoek geweest naar de boekhouding.
Mr. Maaskant vraagt wanneer het beslag op mijn woning is opgeheven. Ik dacht dat het was toen ik was veroordeeld, ik ben namelijk veroordeeld tot 60 uur dienstverlening. Maar ik weet het niet zeker.
Mr. Maaskant vraagt mij of er door één van de deelnemers in deze procedure of hun advocaat te kennen is gegeven dat ik met rust zou worden gelaten als ik zou verklaren over betrokkenheid van [geïntimeerde] . Nee, niemand heeft dat gezegd. Ik heb hierover ook niet met [A] gesproken.
Mr. Maaskant vraagt mij naar de passage in mijn verklaring van 12 september 2009, waarin ik zeg dat er 18 tot 20 kratten met slachtbijproducten met nummer 68 stonden in de ruimte van [geïntimeerde] . Ik kan niet precies zeggen hoeveel kratten er waren. Ik ben er langs gelopen, maar ik ben natuurlijk niet gaan kijken wat er in de kratten zat.
U vraagt mij hoe ik dan tot deze verklaring ben gekomen. Dat kan, omdat ik er wel een beetje smoor in had dat er geen oplossing was gekomen.
U vraagt mij of dat betekent dat ik toen een soort schatting heb gemaakt. Ja.
U vraagt mij of ik wel kratten met dat nummer heb zien staan. Ja, ik heb ze wel zien staan. Maar ik weet niet of het nummer 68 was. Het kan ook een ander nummer zijn van een andere slachterij.
U vraagt mij waarom ik dan zeg dat nummer 68 erop stond. Dat weet ik echt niet meer, het is al zolang geleden.
Mr. Maaskant vraagt of ik wel of niet kratten van Ameco heb zien staan. Ik heb wel kratten zien staan, maar ik weet niet of ze van Ameco waren. Hoe moet ik dat nou weten. De reden van mijn verklaring is dat ik het graag opgelost zie worden. Het gaat allemaal zo ver.
Mr. Molenaar vraagt wat normaal een krat slachtbijproducten kost. Dat kost nu ongeveer € 15,- destijds zou dat € 10,- zijn geweest.
Mr. Molenaar zegt dat [A] net heeft verklaard dat het ging om zes á zeven kratten per dag gedurende drie dagen per week. Dat zou dus 18 á 20 kratten zijn per week. De getuige zegt dat het misschien zes á zeven kratten per dag zijn geweest en dan drie dagen in de week.
Mr. Molenaar houdt mij voor de tweede zin uit mijn verklaring van 12 september 2009 en vraagt mij of er ook grote helers waren. Het gehele Abattoir was een slecht georganiseerd geheel. Mr. Molenaar vraagt of ik daarmee bedoel dat er meer mensen waren die handelden zoals ik. Ja.
U vraagt mij of het dan soms ging om grotere partijen. Nee dat zeg ik niet. Het was gewoon slecht georganiseerd. Ik weet niet of er meer verdween.
Mr. Molenaar vraagt of het klopt, zoals in mijn verklaring van 12 september 2009 staat, dat ik van [geïntimeerde] runderborsten en ook weleens een lever of een hart kocht, die niet waren gevacumeerd. Ja dat klopt.
Ik wil nog toevoegen dat ik bereid ben om € 900,- aan [H] te betalen. Ik ga dit in orde maken."
2.5
Getuige [I] , heeft het volgende verklaard:
"
Het klopt dat ik als zelfstandige werk onder andere voor [geïntimeerde] . Ik ben niet bij hen in loondienst. Ik heb mijn verklaring die ik bij de rechtbank heb afgelegd niet meer teruggelezen. Ik weet ook niet wat ik toen verklaard heb. Ik werk niet meer bij [geïntimeerde] in het slachthuis.
Mr. Maaskant vraagt mij of ik weet of [geïntimeerde] betrokken was bij de diefstal door [A] . Niet dat ik weet.
Mr. Maaskant vraagt mij of ik behalve de kratten van [F] andere kratten van Ameco heb zien staan bij [geïntimeerde] die daar niet hoorden. Niet dat ik weet.
Mr. Maaskant vraagt of ik heb gezien dat producten van Ameco werden verwerkt door [geïntimeerde] . Nee.
Mr. Maaskant vraagt of het gebruikelijk is dat slachtafval wordt gevacumeerd. Volgens mij niet.
(...)."
2.6
In het tegengetuigenverhoor aan de zijde van Abattoir c.s. is door getuige [J] het volgende verklaard:
"
U vraagt mij of ik mijn verklaring van 7 januari 2010 nog ken. Ja, dat is het geval. Ik heb hem nog doorgelezen voorafgaand aan deze zitting. Het klopt wat er in die verklaring staat.
U vraagt mij of ik nog meer in detail wil vertellen wat er is gebeurd. Er is mij gevraagd of er andere producten op de bon konden. Ik zei: dat vind ik prima, zolang ik mijn geld maar krijg. Eén van de gebroeders [geïntimeerde] vroeg dat aan mij. Dat is toen ook gebeurd. Ik had runderstaarten geleverd, maar ik heb er vleesproducten van gemaakt. Dat wil zeggen: ik heb niet het woord vleesproducten gebruikt, maar ik heb er bepaalde soorten vlees van gemaakt, zoals longhaas, tartaar, gewoon rundvlees, uitgebeend rundvlees.
U vraagt mij naar de andere datering van de factuur, waarover ik het heb in mijn verklaring. Dat weet ik niet meer. U leest mijn verklaring voor en nu weet ik het wel weer. [geïntimeerde] vroeg mij inderdaad ook om de afleveringsbon op 2006 te zetten in plaats van 2008. Dat was bij dezelfde gelegenheid als waar ik het net over had, het wijzigen van de geleverde producten. Inderdaad heb ik toen ook die datum veranderd, want ik vond het geen probleem. Als zij die bon ergens voor nodig hadden, maakte het mij niet uit.
U vraagt mij of ik ook gevraagd heb aan [geïntimeerde] waar ze de bon voor nodig hadden. Ik dacht voor de belasting ofzo.
U vraagt mij of het klopt dat ik niet wist dat het voor deze zaak gebruikt zou worden. Inderdaad, dat wist ik niet. Ik hoorde het later van [K] , hij zei mij dat mijn naam in het politiedossier in Amsterdam voorkwam. Wegens te hard rijden zeker zei ik. Nee, zei [K] , in verband met deze kwestie. Maar dát wil ik niet zei ik toen. Ik heb het er later niet meer met [geïntimeerde] over gehad. Ik had het ook niet verwacht.
Mr. Molenaar leest mij voor wat ik op de leveringsbon heb geschreven, rundertong, karwei, runderlever, runderhart. Mr. Molenaar vraagt wat karwei is. Dat is hetzelfde als longhaas. Mr. Molenaar vraagt waarom ik dat dan niet heb opgeschreven. Dat was omdat [geïntimeerde] mij vroeg om karwei op de bon te zetten. U vraagt mij of dit betekent of de producten die op de bon staan, alle zo gedicteerd zijn door [geïntimeerde] . Ja, dat klopt.
Mr. Molenaar vraagt of dat betekent dat ik die producten niet heb geleverd. Inderdaad, ik heb alleen runderstaarten geleverd.
Mr. Maaskant vraagt mij of ik vóór 2008 ook al zaken deed met [geïntimeerde] . Ja, soms kregen ze staarten van mij. Alleen staarten."
2.7
Verder is door partijgetuige [geïntimeerde 1] het volgende verklaard:
"U houdt mij voor dat ik al eerder gehoord ben door de rechter, namelijk op 29 mei 2008. U vraagt mij of ik die verklaring heb teruggelezen. Nee, dat heb ik niet. Om te zeggen of het klopt wat er in die verklaring staat, zou ik moeten horen wat daar instaat.
U vraagt mij naar de kwestie met [J] over de kwestie met de factuur. U vraagt mij of het klopt dat die factuur op mijn verzoek is gewijzigd. Ik zou het niet weten. U vraagt mij of ik er over gesproken heb met mijn broer. Wij werken samen en de één doet dit en de ander doet dat. Ik kan mij niet herinneren dat we hierover gesproken hebben. Het klopt dat ik de verklaring van [J] in het dossier wel gezien heb. U vraagt mij of ik die verklaring toen besproken heb met mijn broer. Nee, ik lees het en hij leest het. En dat hoef je dan niet met elkaar te bespreken.
Mr. Molenaar houdt mij voor dat de verklaring van [J] al in het dossier zat, dat het een belastende verklaring is en of ik die niet met mijn broer heb besproken. Ik heb daar geen antwoord op. Mr. Molenaar houdt mij nogmaals voor dat het in de rede ligt dat ofwel ik het zelf heb gevraagd aan [J] , ofwel ik aan mijn broer heb gevraagd of hij dat verzoek aan [J] had gedaan. Ik heb dat niet gevraagd aan mijn broer. Mr. Molenaar vraagt of dat betekent dat ik degene ben geweest die het [J] heeft gevraagd. Ik kan het me niet herinneren.
U vraagt mij naar de confrontatie die er geweest is met [L] . Hij heeft mij voorgehouden dat er sprake was van diefstal en volgens hem zou ik gezegd hebben dat dat dan maar zo was. Ik was dat niet, ik was daar niet bij. Ik neem aan dat dat mijn broer is geweest die daarbij was.
U vraagt mij naar het contant afrekenen met [A] . Ik heb contant afgerekend met hem de broodjes die hij altijd voor ons regelde en de voetbalpoule. Dat ging dan ongeveer om € 10,- per week. [A] regelde elke dag een Italiaans broodje voor ons, voor mijn broer en mij en voor hemzelf. Zelf was ik twee dagen in de week niet aanwezig, want ik ben altijd twee dagen per week op reis. Die voetbalpoule zat bij dat bedrag in.
Ik wist dat [A] kratten van Ameco bij ons in de ruimte zette. U vraagt mij hoe ik wist dat dat kratten van Ameco waren. [A] zei dat het kratten voor Slagerij [Z] waren. Ik kon niet zien dat het kratten van Ameco waren. U vraagt mij waarom ik dan net zei dat ik wist dat kratten van Ameco bij ons in de ruimte werden geplaatst. Dat zei ik omdat ik dat nu weet.
Mr. Molenaar houdt mij voor dat wat ik net als laatste verklaarde niet overeenstemt met wat ik bij de rechtbank heb verklaard over de bakken. Mr. Molenaar leest dat stuk uit mijn verklaring voor, tweede alinea vanaf de derde zin van mijn verklaring. Vervolgens zegt mr. Molenaar dat hij hierop voort wil gaan en hij vraagt mij of het klopt dat wij zelf ook runderslachtafval aan Slagerij [Z] verkochten. Ja, soms, dat wil zeggen: in feite in iedere week. Wij verkochten hoofdzakelijk rundervoorvoeten aan Slagerij [Z] maar ook wel wat anders erbij, als Slagerij [Z] daar krap mee zat. Mr. Molenaar vraagt mij of het niet vreemd is dat een ondernemer een concurrent in staat stelt via zijn bedrijf een klant van hem van producten te voorzien, en dan ook nog dezelfde producten die de ondernemer ( [geïntimeerde] ) zelf verkoopt aan die klant. Ik kan daarop zeggen dat de vergelijking niet klopt, want ik wist niet dat het producten van Ameco waren. Mr. Molenaar houdt mij voor dat ik dat wel heb verklaard. Ja, maar dat was in 2008 en in 2006 wist ik het niet. Ik wist het pas achteraf. [A] liep bij iedereen naar binnen. Ik wist wel dat [A] bij Ameco werkte. Ik vroeg hem: wat moet er met deze bakken. Hij zei: die worden straks opgehaald door Slagerij [Z] . U vraagt mij waarom ik dat vroeg als ik niet wist van wie die bakken waren. Ik wist wel dat het niet onze eigen bakken waren. Ik wist dat omdat mijn bakken in mijn bedrijf staan en niet uit de centrale gang kwamen. En deze bakken kwamen namelijk via de centrale gang naar de ingang van mijn ruimte. Ik wist dus dat het niet mijn bakken waren maar verder konden de bakken van iedereen zijn, bijvoorbeeld ook van [K] . Je werkte allemaal heel lang met elkaar en [A] liep bij iedereen binnen. Mr. Molenaar houdt mij voor dat het net zoiets is als wanneer een medewerker van de Albert Heijn producten verkoopt van de Jumbo. Die vergelijking slaat nergens op. Het was één grote familie.
Mr. Molenaar vraagt mij het volgende: als er op een factuur “rund” staat, mogen we er dan vanuit gaan dat het gaat om producten die niet van een kalf afkomstig zijn. Dat weet ik niet.
Mr. Molenaar leest mij voor van een factuur van [-] . Klopt het dat zij in kalveren handelen. Dat weet ik niet. Mr. Molenaar vraagt of het niet zo is dat “veal” op kalfsvlees duidt? Dat weet ik niet. Mr. Molenaar zegt dat als ik niets weet dat hij verder geen vragen meer heeft. Ik kan nog wel zeggen dat ik het bedrijf van [-] wel ken, want ik heb daar ooit stage gelopen. Het bedrijf ligt in [plaats] . Ik kan nog verduidelijken dat het bedrijf [-] geen kalverenhandelaar is.
Mr. Maaskant vraagt of ik inderdaad bedoelde te verklaren dat wij iedere week runderslachtafval aan [F] leverden. Wij leverden wekelijks rundervoorvoeten en incidenteel runderstaarten of een doos pens of een schaap.
U vraagt mij of ik nog iets wil toevoegen aan mijn verklaring. Ja, namelijk: dat ik nu niets meer wil zeggen. Ik ben er nu klaar mee. Als ik weer word opgeroepen, dan kom ik niet meer. Ik heb overal aan meegewerkt maar nu vind ik het genoeg.
2.6
Door getuige [geïntimeerde 2] , partijgetuige is het volgende verklaard:
"Ik weet dat ik een verklaring in 2008 heb afgelegd bij de rechtbank. Ik heb die verklaring nu niet meer teruggelezen. U vraagt mij of ik dus niet kan zeggen of het klopt wat er in die verklaring staat. Volgens mij is het juist wat er instaat.
U zegt mij dat u eerst met mij de kwestie van [J] wil bespreken, zoals [J] daarover net heeft verklaard in mijn aanwezigheid. U vraagt mij of ik nog weet hoe dat gegaan is. Niet exact. U vraagt mij hoe het dan ongeveer is gegaan. Dat is zoals ik dat in 2008 heb gezegd. U zegt mij dat in de verklaring uit 2008 niets staat over de kwestie [J] , dus dat we daar niet veel verder mee komen. U vraagt mij of ik aan [J] gevraagd heb de bon te veranderen op de manier zoals [J] dat net heeft gezegd. Het zou best zo gegaan kunnen zijn. U vraagt mij waarom ik dat deed. Ik heb daar geen bedoeling mee gehad. U vraagt mij dat ik toch niet aan elke leverancier vraag om orderbonnen of facturen te veranderen. Het komt wel meer voor. Als de factuur niet klopt, vraag ik dat ook. U vraagt mij of de factuur dan niet klopte. Ik weet niet of dat met deze specifieke factuur zo was. Ik kan me niet meer herinneren waarom ik om wijziging van de factuur heb gevraagd. Ik heb niet met mijn broer gesproken over de wijziging van de factuur. U vraagt mij of het klopt dat het om twee wijzigingen ging, namelijk de datum en de geleverde producten. Dat zou best zo geweest kunnen zijn. Dat weet ik niet meer.
Mr. Molenaar zegt dat we [J] net hebben horen verklaren dat hij op verzoek van mij of mijn broer “runderkarwei” op de bon heeft vermeld. Klopt dat? Dat zou best zou kunnen zijn. Mr. Molenaar vraagt waarom ik dat verzoek heb gedaan. Ik zou het echt niet weten. Het aantal kilo’s klopte en de specificatie van de producten is dan minder relevant. Mr. Molenaar toont mij een factuur aan Slagerij [Z] van 7 juli 2006, die zich in het dossier bevindt. Daarop staat “runderkarwei”. Zou het kunnen zijn, zo vraagt mr. Molenaar, dat het verzoek aan [J] was ingegeven door deze factuur? Ik kan het echt niet meer voor me halen.
Mr. Molenaar houdt mij voor dat ook de andere producten die op de factuur van 7 juli 2006 staan, rundertong, runderhart en rundernier, exact zo vermeld zijn op de bon, die op verzoek van mij of mijn broer zo is gewijzigd door [J] . Zou het kunnen zijn dat er een samenhang bestaat tussen de factuur aan Slagerij [Z] en de op verzoek door [J] gewijzigde bon? Het is een toevalligheid van samenloop. Dat moet het zijn geweest.
U vraagt mij of ik contant bedragen met [A] afrekende. Ik heb dat nooit gedaan. U vraagt mij of ik weet of mijn broer dat deed. Dat weet ik niet of hij dat deed. U vraagt mij of ik nooit gezien heb dat mijn broer geld afrekende met [A] . Nee, dat heb ik nooit gezien.
U vraagt mij naar mijn reactie toen [L] mij destijds confronteerde met de diefstal. Ik zou toen volgens hem gezegd hebben: “dat is dan maar zo”. Ik weet dat niet meer. U houdt mij voor dat de politie erbij is gehaald en dat ik ook gehoord ben. Waarom was dat? Dat was omdat de gedachte was dat ik daar ook bij betrokken was. U vraagt mij hoe ik daar toen op heb gereageerd. Dat weet ik niet meer exact. U vraagt mij of ik het nog wel ongeveer weet. Ik heb gezegd dat het vaker op deze manier ging, dat [A] kratten bij ons neerzette, die dan door Slagerij [Z] werden afgehaald. U vraagt mij of ik wist van wie de kratten afkomstig waren. Nee, ze kwamen uit de slachterij.
U vraagt mij of ik wist dat de kratten die [A] bij ons neerzette voor Slagerij [Z] niet onze kratten waren. Nee, dat wist ik niet want het waren algemene kratten. U vraagt mij of ik dan misschien wist dat de producten in de kratten die [A] bij ons neerzette voor Slagerij [Z] niet onze producten waren. Nee, dat wist ik niet. Het klopt dat [A] geen werknemer van ons was. U vraagt mij waarom [A] dan kratten bij ons neerzette. Ik had dat geaccepteerd, dat [A] dat altijd deed, het was een normaal beeld in mijn ogen.
U vraagt mij of ik wist wat Slagerij [Z] met die kratten van ons afnam. Nee. U vraagt mij of het niet logisch is dat ik wist wat er aan Slagerij [Z] , als klant van ons, geleverd werd. Nee, ik had er geen belang bij om dat te weten.
Mr. Molenaar vraagt mij of het niet een beetje raar is dat ik zeg dat ik er geen belang bij had om te weten wat er aan Slagerij [Z] werd geleverd. Het is toch raar, zegt mr. Molenaar, dat ik iemand toelaat in mijn bedrijfsruimte om aan een klant van mij producten te leveren die ik zelf ook zou kunnen leveren aan die klant. Mr. Molenaar zegt dat ik toch ondernemer ben en dat ik dan toch beter zelf die producten had kunnen verkopen aan die klant. Ik ben een tolerante ondernemer, een té tolerante ondernemer. Ik had het nooit zo moeten doen, maar dat heb ik ook al eerder gezegd. Mr. Molenaar zegt dat ik dat niet eerder heb gezegd. Mr. Molenaar vraagt of ik dan een charitatieve instelling ben. Ik weet niet wat dat is. Mr. Molenaar zegt een liefdadigheidsinstelling. Ik ben niet ten kwade zin geweest met het toelaten van [A] .
Mr. Molenaar vraagt of het klopt dat [-] alleen in kalveren handelt. Nu zeker, maar of dat toen ook al zo was, weet ik niet. Mr. Molenaar houdt mij voor dat er op een factuur van [-] staat dat er staarten zijn geleverd. Zijn dat kalverstaarten? Dat kan, het kunnen ook roséstaarten zijn geweest. Dat zijn staarten van heel jonge runderen of heel grote kalveren, een beetje ertussenin zeg maar.
Mr. Molenaar vraagt wat een staart “tipoff” is. Dat is een staart waar het allerlaatste stukje, dat is het stukje staart waar geen vlees meer aan zit, er af is gehaald. Zo’n staart noemen we staart “tipoff”.
Mr. Molenaar vraagt wat “crops” zijn. Dat zijn voorstukken van een kalf, waar de borststukken af zijn.
Mr. Maaskant vraagt of ik dacht dat er in de kratten die [A] bij ons neerzette spullen van [geïntimeerde] zaten. Nee.
Mr. Maaskant vraagt in welke periode [A] de kratten bij ons in de ruimte zette. Dat was in de ochtend. Mr. Maaskant verduidelijkt dat ze bedoelt in welke maanden of in welke tijd. Dat weet ik niet meer. Ik denk gedurende een maand of vijf, zes of vier.
Mr. Molenaar vraagt mij of het klopt dat de kratten meestal heel vroeg in de ochtend bij ons werden neergezet. Ja, meestal voor 06:00 in de ochtend. Dat had te maken met de routing in het bedrijf. Later op de ochtend werd het lastig om onze bedrijfsruimte te bereiken omdat het dan volhing met andere slachtproducten, maar soms was het ook wel later, bijvoorbeeld 07:00 in de ochtend. Mr. Molenaar vraagt of het klopt dat de producten ook heel vroeg door [F] werden opgehaald. Ja, 07:00 of 07:30. Dat had er mee te maken dat [F] een winkel had en hij voor 08:00 weer terug in de winkel wilde zijn."
2.8
[geïntimeerde] heeft bij haar memorie na enquête nadere stukken in het geding gebracht, te weten grootboekkaarten over het jaar 2006 die afkomstig zijn uit een MS DOS bestand dat bij het leggen van bewijsbeslag door Abattoir c.s. bij [geïntimeerde] in 2015 is gevonden. [geïntimeerde] stelt dat zij pas na haar akte van 4 februari 2014 met het bestaan van dat bestand bekend is geworden. Volgens haar bevestigen de aangetroffen grootboekkaarten dat er weliswaar runderslachtafval werd verkocht, maar dat daar tegenover voldoende inkopen van kalveren/runderen stonden bij Reijnders en andere leveranciers, waaronder bij Ameco en bij de directeur van Abattoir, de heer [M] . [geïntimeerde] voert aan dat zij reeds in eerste aanleg naar voren heeft gebracht dat zij in 2006 ook zelf vijf runderen bij Abattoir heeft laten slachten (productie bij antwoordakte van 16 december 2009) en merkt op dat van de 19 verkoopfacturen aan [F] , er maar één is die ziet op ander runderslachtafval dan staarten.
2.9
Het hof overweegt als volgt.
In het tussenarrest van 24 december 2013 heeft het hof overwogen waarom zij voorshands bewezen acht dat de beide gebroeders [geïntimeerde] betrokken zijn geweest bij de heling van de door [A] van Ameco gestolen kratten runderslachtafval en deze aan derden hebben doorverkocht (rov. 2.1. en 2.2.). Weliswaar is door de getuige [A] , die werkzaam was bij Ameco, verklaard dat de gebroeders [geïntimeerde] niet betrokken zijn geweest bij de heling van de door hem van zijn werkgever gestolen kratten runderslachtafval. Volgens [A] was de verkoop aan [F] (Slagerij [Z] ) alleen zijn eigen handel.
De verklaring van [A] is echter ongeloofwaardig. Niet alleen is niet duidelijk geworden waarom [geïntimeerde] zou accepteren dat de door [A] gestolen kratten - waarvan in ieder geval bekend was dat het niet hun eigen kratten waren, zo is door [geïntimeerde 2] verklaard - in hun bedrijfsruimte zouden worden geplaatst.
Daarbij komt dat getuige [F] uitdrukkelijk de juistheid heeft onderschreven van zijn verklaring van 12 september 2009 (tussenarrest 24 december r.o. 2.1 sub xv), waaruit onmiskenbaar de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de heling van het runderslachtafval naar voren komt. Dat [F] eerder anders heeft verklaard, doet onvoldoende af aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring van 12 september 2009, die hij thans onder ede heeft bevestigd. Anders dan [geïntimeerde] suggereert, zijn er geen aanwijzingen dat deze verklaringen van [F] onder zware druk van Abbatoir c.s. tot stand zijn gekomen.
Bovendien blijft in de lezing van [geïntimeerde] onopgehelderd hoe het mogelijk is dat [geïntimeerde] runderslachtproducten heeft verkocht aan Slagerij [Z] (zie tussenarrest 24 december 2013, r.o. 2.1 sub v), terwijl zij zelf niet handelde in dergelijke producten. [geïntimeerde] heeft dit geprobeerd af te dekken door op enig moment facturen in het geding te brengen waaruit zou moeten worden afgeleid dat zij toch wel handelde in runderslachtproducten en dat zij die had betrokken van [J] (tussenarrest 24 december 2013, r.o. 2.1 sub xiv). Uit de in het tegengetuigenverhoor afgelegde verklaring van [J] komt echter duidelijk naar voren dat hij deze factuur op verzoek van de gebroeders [geïntimeerde] heeft geantidateerd (van 2008 naar 2006 gezet) en dat hij bovendien runderslachtproducten op de factuur heeft gezet, die hij in werkelijkheid niet had verkocht aan [geïntimeerde] . De gebroeders [geïntimeerde] hebben deze gang van zaken in hun bij gelegenheid van het tegengetuigenverhoor afgelegde verklaringen inhoudelijk niet weersproken; zij hebben in feite volstaan met de mededeling dat zij het niet meer weten [geïntimeerde 1] ) en dat het zou kunnen dat het gegaan is zoals [J] heeft verklaard ( [geïntimeerde 2] ). Aldus houdt het hof het erop dat [J] op verzoek van de gebroeders [geïntimeerde] valselijk een factuur heeft opgemaakt waaruit zou zijn af te leiden dat [J] runderslachtproducten heeft geleverd aan [geïntimeerde] , maar dat dit in werkelijkheid niet is geschied.
Ook de gestelde inkoop van runderslachtproducten bij Reijnders is niet opgehelderd. De facturen van Reijnders zijn niet terug te vinden in de boekhouding van [geïntimeerde] ; de daarvoor door [geïntimeerde] opgegeven reden - dat deze na toezending aan Abattoir c.s. in het kader van de onderhavige procedure niet weer in de administratie zouden zijn beland - is niet overtuigend. Bovendien heeft Reijnders eerder al als getuige verklaard dat hij alleen rundvlees en geen rundervleesafvalproducten aan [geïntimeerde] verkocht (zie tussenarrest 24 december 2013, r.o. 2.1 sub xii).De door [geïntimeerde] bij memorie na enquête in het geding gebrachte grootboekkaarten - waaruit volgens [geïntimeerde] zou moeten blijken dat er tegenover de verkopen van [geïntimeerde] wel degelijk voldoende inkopen (van runderslachtproducten) stond - werpen geen ander licht op de zaak, nu er geen verifieerbare, onderliggende facturen bijgevoegd zijn waaruit blijkt dat [geïntimeerde] aan [F] verkochte runderslachtafvalproducten als runderkarwei, rundertong, runderhart en rundernier bij derden heeft ingekocht
2.1
Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het haar opgedragen tegenbewijs. Dit brengt mee dat het hof ervan uitgaat dat beide gebroeders [geïntimeerde] betrokken zijn geweest bij de heling van de door [A] van Ameco gestolen kratten runderslachtafval, in die zin dat zij niet alleen op de hoogte waren van de diefstal van [A] van dit runderslachtafval van Ameco, maar dat zij ook runderslachtafval hebben doorverkocht aan derden.
In het midden kan blijven over welke periode de betrokkenheid bij de heling van de gestolen runderslachtproducten precies heeft plaatsgevonden en om hoeveel kilo het precies is gegaan, nu in voldoende mate is komen vast te staan dat dit in ieder geval in de periode direct voorafgaand aan de boycot is geweest en tevens naar voren is gekomen dat het niet om een incident is gegaan.
2.11
Gegeven het bewezen geachte feit dat beide gebroeders [geïntimeerde] betrokken zijn geweest bij de heling van de door [A] van Ameco gestolen kratten runderslachtafval als hiervoor omschreven, kan niet worden geoordeeld dat de slachtboycot van 8 december 2006 een onrechtmatige daad van Abattoir was. Betrokkenheid bij heling door de ene aandeelhouder van Abattoir, van producten die afkomstig zijn van een andere aandeelhouder, levert een zodanig ernstige schending van vertrouwen op dat het voldoende grond opleverde voor Abattoir om [geïntimeerde] enige tijd uit te sluiten van het verwerken van haar slachtopdrachten. Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat ook ten tijde van de slachtboycot er al substantiële aanwijzingen waren voor de betrokkenheid bij de heling van [geïntimeerde] . Het hof verwijst naar hetgeen is vastgesteld in het tussenarrest van 24 december 2013 in r.o. 2.1, onder i, iii en xi. Uit die feitelijke vaststellingen is eveneens af te leiden dat geen sprake is geweest van schending van het beginsel van hoor en wederhoor,Van onrechtmatig handelen van Abattoir jegens [geïntimeerde] is derhalve geen sprake geweest. Dit leidt tot het oordeel dat zowel grief 1 als grief 2 slagen.
2.12
Het slagen van de grieven 1 en 2 brengt mee dat de grond aan de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding is komen te ontvallen. In de zaak met nummer 200.069.083/01 zullen de vorderingen van [geïntimeerde] tot schadevergoeding derhalve worden afgewezen.
2.13
Het slagen van de grieven 1 en 2 brengt voorts mee dat de vordering van Abattoir c.s. om voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, zal worden toegewezen, evenals de eveneens gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. De betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de heling van de door [A] van Ameco gestolen kratten runderslachtafval moet immers als een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] jegens Abattoir c.s. worden gekwalificeerd.
Slotsom
2.14
De vonnissen van 29 april 2009 en 21 april 2010 zullen worden vernietigd. De vordering van Abattoir c.s. zal alsnog worden toegewezen en de vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Het hof zal in beide appelprocedures één kostenveroordeling uitspreken, nu voor beide procedures geen afzonderlijke processtukken zijn opgesteld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2009 en
21 april 2010;
en opnieuw rechtdoende:
in de zaak met nummer 200.044.688/01:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Abattoir en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
in de zaak met nummer 200.069.083/01:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
in de zaken met nummers 200.069.083/01 en 200.044.688/01:
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure en begroot die aan de zijde van Abattoir:
in eerste aanleg: € 1.256,-- aan verschotten en € 4.922,-- voor salaris;
in hoger beroep: € 2.279,68 aan verschotten en € 14.418,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.C. Toorman en M.E. van Rossum op 16 februari 2016 en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.