ECLI:NL:GHAMS:2016:5807

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
13/650657-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige hechtenis en recidivegevaar in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1975 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Almere, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016, die een bevel tot zijn gevangenhouding had gegeven. Het hof heeft de akte van de griffier van de rechtbank en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte bestudeerd, en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord.

Het hof heeft zich verenigd met de beschikking van de rechtbank, voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het hof heeft de ernstige bezwaren tegen de verdachte overwogen en geconcludeerd dat het recidivegevaar te groot is om de voorlopige hechtenis te schorsen. De raadsvrouw had argumenten aangedragen, maar het hof kon niet vaststellen dat de omstandigheden van de verdachte zodanig waren dat schorsing van de voorlopige hechtenis gerechtvaardigd zou zijn. De verdachte had zich gedurende een aanzienlijke periode beziggehouden met de verkoop van verdovende middelen en er was geen bewijs van legaal inkomen. Het hof oordeelde dat het gevaar van recidive zeer reëel was en dat er geen dringend persoonlijk belang was dat de schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigde.

Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de beschikking van de rechtbank afgewezen en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.

Uitspraak

13/650657-16
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere,
tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016, voor zover houdende bevel tot zijn gevangenhouding.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2016, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouw mr. [naam].

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de gronden waarop deze berust.
Ten aanzien van de ernstige bezwaren voor de gehele op de vordering inbewaringstelling vermelde periode sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Het hof kan in het kader van de voorlopige hechtenis onvoldoende beoordelen of de zwaarte van de ernstige bezwaren tegen de medeverdachte [medeverdachte] volledig gelijk is aan de zwaarte van de ernstige bezwaren zoals deze jegens de verdachte bestaan. Daar komt bij dat de raadsvrouwe weliswaar de beschikking van de rechtbank inzake de voorlopige hechtenis van die medeverdachte [medeverdachte] heeft overgelegd, maar dat het hof daarbij geen inzicht heeft in wat er bij de behandeling in raadkamer in die zaak aan de orde is geweest. Om die redenen kan niet voldoende worden vastgesteld of er sprake is van zodanig gelijke gevallen dat de verdachte met succes in rechte een beroep kan doen op de opheffing van de voorlopige hechtenis in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte]. Het hof wijst er voor de volledigheid in dit verband op dat de rechtbank met zoveel woorden heeft overwogen dat haar oordeel met betrekking tot het afwezig zijn van gevaar voor recidive in de zaak van [medeverdachte] in dat specifieke geval gold.
Uit het dossier komen aanwijzingen naar voren dat de verdachte zich over een aanzienlijke periode in georganiseerd verband met de verkoop van verdovende middelen heeft bezig gehouden. Van enig legaal inkomen van de verdachte is niet gebleken. Het lijkt er daarom op dat hij in de afgelopen tijd in zijn levensonderhoud heeft voorzien door het plegen van strafbare feiten. Weliswaar zou hij met een opleiding bezig zijn maar daarmee kan hij niet op korte termijn al een inkomen genereren. Onder die omstandigheden acht het hof het gevaar van recidive zeer reëel.
13/650657-16
Gelet op het vorenstaande is het hof er niet van overtuigd dat het recidivegevaar door het stellen van voorwaarden op een maatschappelijk verantwoorde wijze voldoende kan worden ingeperkt. Niet is gebleken van een zo dringend persoonlijk belang van de verdachte – en daarmee doelt het hof op de verdachte zelf en niet op de belangen van diens familie – dat desondanks tot schorsing van de voorlopige hechtenis over zou moeten worden gegaan. Het mondelinge schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen.
Evenmin ziet het hof aanleiding om de duur van het bevel gevangenhouding te beperken.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 28 december 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. H.W.J. de Groot en A.M.P. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 28 december 2016,
de advocaat-generaal