ECLI:NL:GHAMS:2016:5807
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- J.L. Bruinsma
- H.W.J. de Groot
- A.M.P. Geelhoed
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en recidivegevaar in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1975 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Almere, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016, die een bevel tot zijn gevangenhouding had gegeven. Het hof heeft de akte van de griffier van de rechtbank en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte bestudeerd, en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord.
Het hof heeft zich verenigd met de beschikking van de rechtbank, voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het hof heeft de ernstige bezwaren tegen de verdachte overwogen en geconcludeerd dat het recidivegevaar te groot is om de voorlopige hechtenis te schorsen. De raadsvrouw had argumenten aangedragen, maar het hof kon niet vaststellen dat de omstandigheden van de verdachte zodanig waren dat schorsing van de voorlopige hechtenis gerechtvaardigd zou zijn. De verdachte had zich gedurende een aanzienlijke periode beziggehouden met de verkoop van verdovende middelen en er was geen bewijs van legaal inkomen. Het hof oordeelde dat het gevaar van recidive zeer reëel was en dat er geen dringend persoonlijk belang was dat de schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigde.
Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de beschikking van de rechtbank afgewezen en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beslissing werd genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.