ECLI:NL:GHAMS:2016:5792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
23-002101-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdstrafzaak betreffende straatroof met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2016. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1998, die is veroordeeld voor straatroof. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde bijzondere voorwaarden, die zijn vernietigd en opnieuw zijn vastgesteld. De verdachte heeft samen met een ander een gewelddadige diefstal gepleegd, waarbij de aangever is geschopt en geslagen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en hulpverlening. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, maar de raadsvrouw pleitte voor een taakstraf. Het hof oordeelde dat een taakstraf niet passend was gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden uitvoerbaar verklaard, gezien de noodzaak om de verdachte te ondersteunen in zijn positieve ontwikkeling. De verdachte heeft inmiddels een kamer gevonden, werkt en heeft zijn begeleiding succesvol afgerond. Het hof heeft besloten dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet melden bij de jeugdreclassering, en dat deze voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-002101-16
datum uitspraak: 8 december 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-680133-15 en 13-741027-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde bijzondere voorwaarden -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof:
  • respondeert op de in hoger beroep gevoerde verweren,
  • in rechtsoverweging 6.3 na de frase ‘De aangever had een afspraak met [naam 1] om een computerspel te kopen’ invoegt ‘, naar later blijkt een taser’, en
  • bewijsmiddel 7 niet voor het bewijs gebruikt, nu dit stuk zich niet in het voorhanden dossier bevindt en het overige voorhanden bewijs volstaat.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft betoogd dat de herkenning van de verdachte onbetrouwbaar is. Omdat het gaat om een enkelvoudige confrontatie, moet deze worden uitgesloten van het bewijs. De verdachte lijkt bovendien erg op zijn broers. Dat laatste blijkt ook uit het feit dat in een andere zaak de verdachte zou zijn herkend door een verbalisant, terwijl later bleek dat de persoon een van zijn broers moest zijn. Het was namelijk onmogelijk dat laatstgenoemde herkenning klopte, omdat de verdachte in die zaak een alibi had. Ook in de onderhavige zaak zou sprake kunnen zijn van een soortgelijke persoonsverwisseling, aldus de raadsvrouw.
In aanvulling op hetgeen door de rechtbank omtrent de herkenning is overwogen, acht het hof het uitgesloten dat de aangever een van de thuiswonende broers [naam 2] of [naam 3] voor de verdachte aan heeft gezien. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat de verdachte zowel [naam 2] (die hij ‘[naam 1]’ noemt) als [naam 3] kent. De aangever heeft immers verklaard dat hij ‘[naam 1]’ al lange tijd kent, en dat [naam 3] zijn beste vriend is.
Dat de aangever de verdachte in een latere, aanvullende verklaring bij zijn tweede naam noemt, doet aan het bovenstaande en aan de motivering van de rechtbank niet af.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met de als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan de begeleiding van de Intensieve Forensische Aanpak (hierna: IFA), aan de hulpverlening van MDFT en aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering krijgt, voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte een taakstraf opgelegd zou moeten krijgen, aangezien dat beter passend zou zijn bij het onderhavige feit.
Het hof acht, anders dan de raadsvrouw, een taakstraf niet passend. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank aangaande de ernst van het feit. Verdachte heeft samen met een ander een gewelddadige diefstal gepleegd, waarbij de aangever is geschopt en geslagen nadat hij op listige wijze naar het plaats delict is gelokt. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 november 2016 is hij bovendien al eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, kan niet worden volstaan met een lichtere straf dan een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Met betrekking tot de bijzondere voorwaarden ziet het hof, evenals de advocaat-generaal, wel aanleiding om af te wijken van hetgeen door de rechtbank is opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de begeleider van de verdachte van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) gesteld dat het momenteel erg goed gaat met de verdachte. De verdachte heeft dit najaar een kamer gezocht en woont momenteel op zichzelf. Hij heeft een bijbaan bij een supermarkt, waar hij tot 20 uur per week werkt. Hoewel zijn aanwezigheid op school een periode minder was, gaat het nu weer een stuk beter. Zijn resultaten op school zijn goed.
De verdachte heeft de begeleiding van de IFA succesvol afgerond. De verdachte heeft zelf weinig behoefte aan veel begeleiding, aangezien hij al veel hulpverlening heeft gehad. De WSS ziet evenmin noodzaak tot behandeling. De verdachte regelt al zijn zaken immers goed. Hij beseft dat hij niet opnieuw strafbare feiten moet plegen, omdat hij dan mogelijk zijn werk, zijn opleiding, zijn relatie en zijn woning zou kwijtraken.
De WSS heeft geadviseerd om voor een periode van een jaar toezicht en begeleiding voort te laten duren, om de positieve ontwikkeling te bestendigen. Daarbij is de verwachting dat die begeleiding zal bestaan uit ongeveer eens in de vier weken een gesprek met de verdachte en daarnaast periodiek contact met school, aldus de begeleider van de WSS.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij het advies van de WSS om de verdachte voor de periode van een jaar te laten begeleiden door de WSS.
Zowel de verdachte als zijn vader hebben bevestigd dat het momenteel goed met de verdachte gaat en dat hij het druk heeft met zijn opleiding en zijn werk. De verdachte heeft bevestigd dat hij nog altijd de ambitie heeft om, na het afronden van een MBO niveau 4 opleiding, ook een HBO opleiding te volgen en af te ronden.
Om de positieve ontwikkeling van de verdachte te bestendigen, zal het hof gedurende de hele proeftijd van twee jaar een meldplicht opleggen bij de verdachte. Deze voorwaarde laat de mogelijkheid onverlet dat de WSS aanleiding ziet om de begeleiding eerder, bijvoorbeeld na de genoemde periode van een jaar, af te ronden.
Het hof zal de bijzondere voorwaarden daadwerkelijk uitvoerbaar verklaren, aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien is het essentieel dat de verdachte ondersteund wordt bij de door hem ingezette positieve lijn en dat de verdachte, ook na het eventuele instellen van een rechtsmiddel, niet van behandeling en begeleiding verstoken blijft.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijk jeugddetentie van na te melden duur en met na te melden bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bijzondere voorwaarden en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
56 (zesenvijftig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het (jeugd)reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd periodiek te melden bij de WSS, zo vaak en zolang de WSS dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan WSS, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. A.M. Kengen en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2016.
Mr. J.W.P. van Heusden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]