ECLI:NL:GHAMS:2016:5777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
13/00151bis
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerecht en indeling van all terrain vehicles na prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie

Op 15 december 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de indeling van all terrain vehicles in de douanewetgeving. De zaak betreft een beroep van [X N.V.] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de inspecteur van de Belastingdienst/Douane een bindende tariefinlichting had gegeven. Deze bindende tariefinlichting was gebaseerd op de indeling van voertuigen onder de gecombineerde nomenclatuur, specifiek onder de onderverdeling 8701 90 90.

De procedure is voortgekomen uit een prejudiciële vraag die door de Douanekamer aan het Hof van Justitie van de Europese Unie is gesteld. De vraag betrof de geldigheid van Verordening (EG) nr. 1051/2009, die de indeling van bepaalde goederen in de nomenclatuur regelt. Het Hof van Justitie heeft op 22 september 2016 geoordeeld dat punt 2 van de bijlage bij deze verordening ongeldig is, omdat de indeling van de voertuigen niet correct was. Dit arrest heeft directe gevolgen voor de indeling van de producten, die nu op basis van hun motorvermogen onder de juiste onderverdelingen moeten worden ingedeeld.

Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de inspecteur de producten ten onrechte had ingedeeld onder de onjuiste onderverdeling en heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 6.936 bedraagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00151bis
15 december 2016
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X N.V.], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/1766 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.

1.De procedure

1.1.
Voor een overzicht van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Douanekamer van 12 februari 2015, kenmerk 13/00151, ECLI:NL:GHAMS:2015:680, wordt verwezen naar die uitspraak.
1.2.
Bij evenbedoelde uitspraak van 12 februari 2015 heeft de Douanekamer het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) verzocht uitspraak te doen over de navolgende prejudiciële vraag:
“Is Verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de nomenclatuur, geldig ?”
1.3.
Het Hof van Justitie heeft de zaak ingeschreven onder nummer C-91/15, en heeft daarin op 22 september 2016 arrest gewezen (verder ook: het arrest), waarvan het dictum luidt:
“Punt 2 van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, is ongeldig omdat in dat punt het daarin omschreven voertuig wordt ingedeeld onder onderverdeling 8701 90 90 van die gecombineerde nomenclatuur, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie van 30 september 2009, in plaats van onder die onderverdeling van de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39 van genoemde gecombineerde nomenclatuur die met het motorvermogen van dat voertuig overeenkomt.”
1.4.
Partijen hebben afgezien van een reactie op het arrest en hebben schriftelijk toestemming verleend om de zaak af te doen zonder zitting.

2.De rechtsoverwegingen

2.1.
Uit het onder 1.3 aangehaalde dictum volgt dat punt 2 van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, ongeldig is. Nu het Hof van Justitie daarenboven voor recht heeft verklaard dat de producten – naar gelang het motorvermogen – onder de onderverdelingen 8701 90 11 tot en met 8701 90 39 van de gecombineerde nomenclatuur moeten worden ingedeeld, staat vast dat de inspecteur in zijn bindende tariefinlichtingen van 11 mei 2010 de producten ten onrechte heeft ingedeeld onder de onderverdeling 8701 90 90 van de gecombineerde nomenclatuur.
2.2.
Indeling dient, gelet op het motorvermogen, plaats te vinden onder de volgende onderverdelingen:
Type
Vermogen
GN-onderverdeling
Tarief
[type 1]
15,7 Kwh
8701 90 11
Vrij
[type 2]
30,9 Kwh
8701 90 20
Vrij
[type 3]
37,1 Kwh
8701 90 25
Vrij
2.3.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.

3.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [bezwaarschrift + hoorgesprek] x 2 (wegingsfactor) x
€ 246 = € 984 voor de bezwaarfase en 6 [beroepschrift, zitting rechtbank, hoger beroepschrift, zitting Hof, schriftelijke opmerkingen bij Hof van Justitie] x € 496 x 2 (wegingsfactor) = € 5.952 voor beroep en hoger beroep, in totaal € 6.936.

4.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de bindende tariefinlichtingen met de kenmerken [***] , [****] en [*****] ;
  • draagt de inspecteur op nieuwe bindende tariefinlichtingen af te geven met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 6.936;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 310 (beroep bij de rechtbank) en € 466 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 776, te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, A. Bijlsma en
W.M.C. Schipper, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier. De beslissing is op 15 december 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.