ECLI:NL:GHAMS:2016:5745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
15/00255
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een beroep tegen waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013. De heffingsambtenaar had in één geschrift twee afzonderlijke waardebeschikkingen vastgesteld voor twee adressen. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde H. Wiegman, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebeschikkingen. De heffingsambtenaar heeft echter in twee afzonderlijke uitspraken beslist op de bezwaren, wat leidde tot onduidelijkheid over de beroepstermijnen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Het Hof oordeelde echter dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar was, omdat een medewerker van de gemeente verwarring had gecreëerd over de status van de uitspraken. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 15/00255
13 december 2016
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Stichting X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: H. Wiegman,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 14/883 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 30 april 2013 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te Amsterdam voor het jaar 2013 vastgesteld (hierna: de waardebeschikking [adres 1] ). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 bekendgemaakt.
1.2.
Bij kennisgeving van 1 november met het opschrift
“Uitspraak op bezwaarschrift Gecombineerde Aanslag 2013”is aan belanghebbende medegedeeld dat het
“Vastgesteld bedrag van het aanslagbiljet”blijft gehandhaafd.
1.3.
Bij brief met dagtekening 30 januari 2013 [Hof: belanghebbende heeft bedoeld 30 januari 2014], ingekomen bij de rechtbank op 3 februari 2014, heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft op 27 augustus 2014 het onderzoek ter zitting gesloten en het beroep, bij mondelinge uitspraak van 12 januari 2015, niet-ontvankelijk verklaard. Op 7 april 2015 is een proces-verbaal van de mondelinge uitspraak verzonden aan partijen.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 mei 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota met bijlagen overlegd, ingekomen bij het Hof op 15 september 2016.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.2.
In het gecombineerde aanslag- en waardebeschikkingenbiljet van 30 april 2013 - met biljetnummer ‘34076000’ - is door de heffingsambtenaar zowel de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te Amsterdam (WOZ-waarde € 120.000) als de waarde van de woning [adres 2] (WOZ-waarde € 380.500) te Amsterdam voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 vastgesteld (hierna ook tezamen: de waardebeschikkingen). In hetzelfde geschrift zijn (met betrekking tot de hiervoor genoemde objecten) aanslagen onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 opgelegd (hierna ook tezamen: de aanslagen onroerendezaakbelastingen). Het totaal te betalen belastingbedrag (van het gecombineerde aanslagbiljet) bedraagt € 754,73.
2.3.
Bij in één geschrift vervatte bezwaren van 23 mei 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen.
2.4.
Bij kennisgeving van 1 november 2013 met het opschrift
“Uitspraak op bezwaarschrift Gecombineerde Aanslag 2013 ”is aan belanghebbende het volgende medegedeeld:
“[pagina 1 van de kennisgeving]
Uitspraak op bezwaarschrift
Gecombineerde Aanslag 2013
(…)
Vastgesteld bedrag van het aanslagbiljet € 754,73
Totaalbedrag van de vermindering
€ 0,00
Nieuw vastgesteld bedrag van het € 754,73
aanslagbiljet
Geachte mevrouw, heer,
Uw bezwaarschrift is ontvangen binnen de wettelijke termijn. U bent daarom ontvankelijk in uw bezwaar.
De bovenstaande aanslag blijft gehandhaafd
(…)
[pagina 1 van de bijlage bij de kennisgeving]
Bijlage bij Uitspraak op bezwaarschrift
Gecombineerde aanslag 2013
Betreft: [adres 1])
Uw bezwaar richt zich tegen de vastgestelde waarde. Naar aanleiding van uw
bezwaarschrift heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de waarde van uw
bedrijfspand.. In deze bijlage leest u de reactie op uw bezwaar. Voor meer informatie
over de Wet WOZ en de waarderingsmethodiek van een WOZ-taxatie kunt u onder
meer terecht op de website van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam
(www.amsterdam.nl/belastingen) en die van de Waarderingskamer
(www.waarderingskamer.nl).
(…)
Overweging
De WOZ- waarde dient onafhankelijk van de vorige waarde te worden bepaald. Het
uitgangspunt voor de waardebepaling is het marktniveau op de huidige
waardepeildatum. Indexeren van een WOZ-waarde die is vastgesteld voor een eerder
belastingjaar kan en mag volgens de Wet WOZ niet plaatsvinden. Het is daarom niet
juist de WOZ-waarde of huurwaarde te vergelijken met de WOZ-waarde of huurwaarde
zoals die waren vastgesteld op de vorige waardepeildatum.
(…)
De WOZ-waarde is gebaseerd op de waarde in het economische verkeer. Deze is
vastgesteld door middel van de huurwaardekapitalisatiemethode. Deze methode is
gebruikelijk voor objecten die op commerciële wijze worden gebruikt. Voorbeelden
hiervan zijn kantoren, bedrijfspanden-en winkelruimten. De waarde van uw WOZ
object is terecht vastgesteld met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode.
Bij een taxatie volgens de huurwaardekapitalisatiemethode vormt de bruto jaarhuur het
uitgangspunt van de waardering. Onder bruto jaarhuur wordt in dit verband verstaan
de bruto huurwaarde per vierkante meter zoals die rondom de waardepeildatum voor
dergelijke objecten werd gerealiseerd, exclusief BTW en servicekosten. Deze kan dus
afwijken van de werkelijk betaalde huur. In de kapitalisatiefactor zijn zaken
verdisconteerd als leegstandsrisico, zakelijke lasten en een basisrendement
gebaseerd op staatsleningen. Deze gegevens zijn afgeleid uit geanalyseerde
marktgegevens.
Nader onderzoek door de taxateur heeft uitgewezen dat de bruto jaarhuur en de
kapitalisatiefactor in vergelijking met huurcijfers van vergelijkbare objecten, niet te
hoog zijn vastgesteld. Verzamelde huurcijfers van vergelijkbare kantoorpanden tonen
aan dat de vierkante meterprijzen variëren van € 115 tot € 146. In de vergelijking is
aansluiting gezocht bij kantoorpanden aan de Rozengracht, Spuistraat en Tussen de
Bogen. Het bruto vloeroppervlak van de gehanteerde vergelijkingen varieert van circa
60 m2 tot 88 m2. Met leegstand is voldoende rekening gehouden.
[pagina 2 van de bijlage bij de kennisgeving]
Conclusie
Na onderzoek is geconcludeerd dat, gelet op alle waardebepalende factoren, de
waarde niet te hoog is vastgesteld. Uw argumenten kunnen niet tot een andere
conclusie leiden. Er zijn verder geen andere feiten of omstandigheden gebleken die
aanleiding geven om de WOZ-waarde te verlagen. De waarde blijft daarom
gehandhaafd.
(…)”
2.5.
Bij brief van 20 december 2013 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar als volgt bericht:
“Op 23 mei zond ik u een bezwaarschrift met bezwaar tegen de gecombineerde aanslag en
kennisgeving waardebeschikkingen.
Uw uitspraak op bezwaarschrift dd. 1 november 2013 was onvolledig, omdat het slechts inging op een deel van het bezwaar, nl. het deel betreffende [adres 1] en niet op het bezwaar m.b.t. [adres 2] . Ik heb telefonisch gereclameerd en men zegde toe dit voor het aflopen van de reactietermijn van zes weken voor een eventueel beroep te zullen corrigeren met een aanvulling.
Tot op heden, 20 december 2013, heb ik daaromtrent niets meer vernomen. Ik ben dus ook niet in staat gesteld binnen zes weken beroep in te stellen.
(…)
Ik verzoek u mij voor 1 januari 2014 alsnog een aanvullende uitspraak op mijn bezwaarschrift van 23 mei 2013 te willen zenden. Ik dank u voor uw medewerking.”
2.6.
Bij kennisgeving van 31 december 2013 met het opschrift
“Uitspraak op bezwaarschrift Gecombineerde Aanslag 2013 ”is aan belanghebbende het volgende medegedeeld:
“[pagina 1 van de kennisgeving]
Uitspraak op bezwaarschrift
Gecombineerde Aanslag 2013
(…)
Vastgesteld bedrag van het aanslagbiljet € 754,73
Totaalbedrag van de vermindering
€ 0,00
Nieuw vastgesteld bedrag van het € 754,73
aanslagbiljet
Geachte mevrouw, heer,
Uw bezwaarschrift is ontvangen binnen de wettelijke termijn. U bent daarom ontvankelijk in uw bezwaar.
De bovenstaande aanslag blijft gehandhaafd
(…)
[pagina 1 van de bijlage bij de kennisgeving]
Bijlage bij Uitspraak op bezwaarschrift
Gecombineerde aanslag 2013
Betreft: [adres 2]
Uw bezwaar richt zich tegen de vastgestelde waarde. Naar aanleiding van uw
bezwaarschrift heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de waarde van uw
woning(en). In deze bijlage leest u de reactie op uw bezwaar. Voor meer informatie
over de Wet WOZ en de waarderingsmethodiek van een WOZ-taxatie kunt u onder
meer terecht op de website van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam
(www.amsterdam.nl/belastinqen) en die van de Waarderingskamer
(www.waarderingskamer.nl).
Bezwaargrond(en)
In uw bezwaarschrift geeft u aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de
verschillen tussen uw woning(en) en de vergelijkingsobjecten. Het bevreemdt u dat het
object aan de [adres 2] wordt vergeleken met objecten van circa 80 tot 90
m2 groot.
In uw bezwaarschrift schrijft u dat onvoldoende rekening is gehouden met de kwaliteit
en onderhoud van het object.
Overweging
De in het taxatieverslag vermelde vergelijkingsobjecten zijn niet identiek aan uw
woning(en). De verschillen in bijvoorbeeld perceelgrootte, ligging, bouwjaar, kwaliteit
en oppervlakte, zijn wel in de waardebepaling betrokken. De onderlinge
waardeverhouding tussen de vergelijkingsobjecten en uw woning(en) is voldoende tot
uitdrukking gekomen.
Ter extra onderbouwing van de getaxeerde WOZ waarde noemen wij de volgende
extra transactiecijfers.
- [adres 3] , verkocht voor € 472.000 per 4-3-2013 met een
gebruiksoppervlakte van 103m2.
- [adres 4] , verkocht voor € 418.000 per 15-2-2011 met een
gebruiksoppervlakte van 105m2.
Bij de waardebepaling moet met alle waardebepalende factoren rekening worden
gehouden. Zo ook met de kwaliteit en onderhoud van het object. Een nieuwe
beoordeling heeft geleid tot de conclusie dat er wat dit aspect betreft in voldoende
mate rekening is gehouden met de verschillen tussen het object en de
vergelijkingsobjecten.
Dit verschil in kwaliteit wordt weerspiegeld in de onderlinge waardeverhouding tussen
uw object en de beschikbare vergelijkingsobjecten.
Conclusie
Rekeninghoudend met de door u genoemde argumenten, is geconcludeerd dat de
WOZ-waarde van uw woning niet te hoog is vastgesteld. Uw argumenten kunnen niet
tot een andere conclusie leiden. Er zijn verder geen andere feiten of omstandigheden
gebleken die aanleiding geven om de waarde te verlagen. De waarde van uw woning
blijft daarom gehandhaafd.
(…)”
2.7.
Bij brief met dagtekening 30 januari 2013 [Hof: belanghebbende heeft bedoeld 30 januari 2014] , ontvangen bij de rechtbank op 3 februari 2014, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de hiervoor onder 2.6 genoemde kennisgeving.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“(…)
2. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt
de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de
Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op
de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn
ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
3. Niet in geschil is dat het beroep niet binnen de beroepstermijn van 6 weken na de uitspraak op bezwaar van 1 november 2013 is ingediend. Eiseres heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat de splitsing ten opzichte van de WOZ-zaak over [adres 2] niet duidelijk was en eiseres in de veronderstelling verkeerde dat het één geschil was en daarom is gewacht op de uitspraak op bezwaar in de andere zaak, die kwam op 31 december 2013.
4. De rechtbank overweegt dat de WOZ waarde van de onroerende zaken [adres 2] en [adres 1] te Amsterdam in één beschikking van 30 april 2013 zijn vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Uit de uitspraak op bezwaar van 1 november 2013 blijkt duidelijk dat deze alleen betrekking heeft op [adres 1] . Bij deze uitspraak is ook een beroepsclausule gevoegd met informatie over het instellen van beroep en de beroepstermijn. Eiseres had hieruit kunnen opmaken dat de behandeling van de twee onroerende zaken in de uitspraken op bezwaar was gesplitst en dat tegen de uitspraak op bezwaar inzake [adres 1] binnen 6 weken na 1 november 2013 beroep kon worden ingesteld. Bij twijfel hierover had het op de weg van eiseres gelegen op hierover te informeren, dan wel door middel van een pro forma beroepschrift de termijn veilig te stellen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting echter gesteld dat hij na de uitspraak op bezwaar van 1 november 2013 wel contact heeft gehad met de gemeente, maar dat hij niet naar de beroepstermijn heeft geïnformeerd. De rechtbank is van oordeel dat het voor risico van eiseres komt dat zij ervanuit is gegaan dat de uitspraak op bezwaar inzake [adres 2] kon worden afgewacht. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. (…)”

4.Geschil in hoger beroep

4.1.
Evenals in eerste aanleg bij de rechtbank is bij het Hof is in geschil of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is.
4.2.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof leidt uit het betoog van belanghebbende af dat hij primair stelt dat de kennisgeving van 1 november 2013 niet kan worden aangemerkt als de uitspraak op zijn bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 1] . Pas met het geschrift van 31 december 2013 heeft de heffingsambtenaar voor het eerst uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 1] , aldus belanghebbende.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat de heffingsambtenaar voor het jaar 2013 in één geschrift twee afzonderlijke waardebeschikkingen heeft vastgesteld; één waardebeschikking met betrekking tot het pand [adres 1] en één waardebeschikking met betrekking tot het pand [adres 2] . Belanghebbende heeft bij in één geschrift vervatte bezwaren van 23 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen deze waardebeschikkingen. Anders dan belanghebbende betoogt rust op de heffingsambtenaar in een dergelijk geval niet de verplichting om in één geschrift te beslissen op beide bezwaren. De heffingsambtenaar kan er dus voor kiezen om per waardebeschikking afzonderlijk, dat wil zeggen in twee separate geschriften, uitspraak op bezwaar te doen. Het Hof ziet zich dan voor de vraag gesteld of de kennisgeving van 1 november 2013 aangemerkt kan worden als de uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 1] . Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
5.3.
Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt – in combinatie met art. 30, Wet WOZ en in afwijking van artikel 6:8, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) – dat de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak van de [heffingsambtenaar]. Onder ‘uitspraak’ moet in dit verband worden verstaan de beslissing in de zin van artikel 7:12 Awb, terwijl uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:8, eerste lid, Awb blijkt dat onder ‘besluit’ als bedoeld in artikel 6:8, eerste lid, Awb moet worden verstaan: de enkele beslissing of ‘blote’ beschikking. De dag waarop die wordt bekendgemaakt is derhalve bepalend voor het ingaan van de bezwaar- of beroepstermijn (zie HR 27 november 1996, nr. 31.691, ECLI:NL:HR: 1996:AA1759, r.o. 3.5 en 3.6).
5.4.
De kennisgeving van 1 november 2013 (zie 2.4) bevat als opschrift
“Uitspraak op het bezwaarschrift, gecombineerde Aanslag 2013”(pagina 1 van de kennisgeving). In de
“Bijlage bij Uitspraak op bezwaarschrift Gecombineerde aanslag 2013”,staat
“Betreft: [adres 1] (1e verdieping). Uw bezwaar richt zich tegen de vastgestelde waarde”.Zowel onder de bezwaargronden als de overwegingen gaat de heffingsambtenaar uitsluitend in op het onderhavige object [adres 1] . Onder de conclusie overweegt de heffingsambtenaar vervolgens
“dat, gelet op alle waardebepalende factoren, de waarde niet te hoog is vastgesteld. Uw argumenten kunnen niet tot een andere conclusie leiden. Er zijn verder geen andere feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven om de WOZ-waarde te verlagen. De waarde blijft daarom gehandhaafd”.Voorts is de kennisgeving van 1 november 2013 voorzien van een rechtsmiddelenverwijzing. Naar het oordeel van het Hof kan de kennisgeving met bijlage van 1 november 2013 redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat de heffingsambtenaar met deze brief te kennen geeft op het bezwaar met betrekking tot de waardebeschikking [adres 1] te beslissen. De inhoud en de vorm van deze brief laten naar het oordeel van het Hof dan ook redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan het geschrift van 1 november 2013 moet worden aangemerkt als de uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 1] als bedoeld in artikel 26c AWR. Naar het oordeel van het Hof is de kennisgeving van 31 december 2013 de uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 2] .
5.5.
De uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 1] is gedagtekend 1 november 2013. Niet gesteld of gebleken is dat de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de beroepstermijn is aangevangen op 2 november 2013 en geëindigd is op 13 december 2013. Het beroepschrift, dat op 3 februari 2014 bij de rechtbank is binnengekomen, is dan ook buiten de beroepstermijn ingediend.
5.6.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. Belanghebbende heeft gesteld dat hij na ontvangst van de kennisgeving van 1 november 2013 - waarvan het Hof hiervoor onder 5.4 heeft overwogen dat dit de uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschiking [adres 1] is - gebeld heeft met de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam. Naar het Hof verstaat heeft dit gesprek plaatsgevonden direct nadat belanghebbende de uitspraak op bezwaar van 1 november 2013 had ontvangen, derhalve binnen de lopende beroepstermijn. Belanghebbende heeft gesteld dat in dit gesprek door een medewerker van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de medewerker) is toegezegd dat de uitspraak op bezwaar van 1 november 2013 gecorrigeerd zou worden en binnen de lopende beroepstermijn nader zou worden aangevuld. De heffingsambtenaar heeft deze lezing van belanghebbende, daarnaar gevraagd ter zitting, niet weersproken.
5.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft de medewerker met deze uitlating de indruk gewekt dat de kennisgeving van 1 november 2013 niet had te gelden als de uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 1] . De medewerker bevestigde met zijn uitlating de (onjuiste) veronderstelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar in één geschrift diende te beslissen op beide bezwaren. Naar het oordeel van het Hof heeft de medewerker daarmee dusdanig voor verwarring gezorgd dat belanghebbende er redelijkerwijs vanuit kon gaan dat de uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 1] pas definitief zou worden nádat de nadere aanvulling - die in werkelijkheid de uitspraak op het bezwaar tegen de waardebeschikking [adres 2] betrof - zou volgen. Het Hof overweegt in dit verband verder dat de gevolgen van het ontbreken van duidelijkheid omtrent een genomen uitspraak en daartegen openstaande rechtsmiddelen in beginsel niet voor rekening van belanghebbende mogen komen (zie Hoge Raad 4 maart 2016, nr. 15/03126, ECLI:NL:HR:2016:347). Nu deze onduidelijkheid er wel was, is de termijnoverschrijding naar het oordeel van het Hof verschoonbaar.
5.8.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor dat geval heeft de heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat hij alsnog een inhoudelijke behandeling van het beroep door de rechtbank wenst. Gelet hierop vindt het Hof aanleiding de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awb terug te wijzen naar de rechtbank. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

6.Kosten

6.1.
Nu het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, acht het Hof in beginsel termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Voor een veroordeling van de kosten in de beroepsfase (en vergoeding van het bij de rechtbank geheven griffierecht) bestaat nog geen aanleiding nu de zaak, na terugwijzing, door de rechtbank in volle omvang moet worden beoordeeld.
6.2.
Het Hof leidt uit de stukken van het geding af dat belanghebbende verzoekt om vergoeding van reiskosten. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting op 27 september 2015. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van de reiskosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse v.v. ad € 2,20.
6.3.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van ‘kopieerkosten’. Deze door belanghebbende geclaimde kosten komen echter op grond van artikel 1 van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank ter nadere behandeling;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2,20;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 497 te vergoeden en
- draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter van de belastingkamer,
B.A. van Brummelen en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 13 december 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.