In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 augustus 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van een lokfiets en het voorhanden hebben van een katapult. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 augustus 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een fiets heeft weggenomen, toebehorende aan de politie Amsterdam, en dat hij een katapult voorhanden had. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten strafbaar zijn. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal vorderde dezelfde straf, terwijl de raadsman pleitte voor een lichtere straf, gezien de omstandigheden van de verdachte, die op de wachtlijst voor begeleid wonen staat en begeleiding ontvangt voor schuldhulpverlening. Het hof weegt de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte mee in de beslissing. Ondanks de argumenten van de raadsman, oordeelde het hof dat er geen aanleiding was voor strafvermindering. De verdachte had eerder een taakstraf gekregen voor een soortgelijk feit en had daaruit geen lering getrokken. Het hof legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht.