ECLI:NL:GHAMS:2016:5725

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
23-004793-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met hennepkwekerij en de beoordeling van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor hennepteelt en het Openbaar Ministerie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 86.870,91. In eerste aanleg was deze vordering aangepast tot € 81.831,89. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld, maar werd op 4 november 2016 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep in de strafzaak.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat er aanwijzingen zijn voor meerdere oogsten in de hennepkwekerij, ondanks de stelling van de veroordeelde dat er slechts eenmaal is geoogst. De bevindingen van de verbalisanten, waaronder algengroei en kalkaanslag, wezen op een langere periode van hennepteelt. Het hof concludeert dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij eerder was veroordeeld.

De uiteindelijke beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de verplichting tot betaling aan de staat vast te stellen op € 53.968,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten van de hennepkwekerij, rekening houdend met de kosten die de veroordeelde had gemaakt. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-004793-15 (
ontneming)
datum uitspraak: 18 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2015 op de vordering van het
Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870693-14 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 86.870,91. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie de vordering aangepast, in die zin dat - vanwege de door de veroordeelde aan [bedrijf] betaalde vordering - het voordeelsbedrag en de hoogte van de betalingsverplichting zijn gematigd tot een bedrag van € 81.831,89.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van
10 november 2015 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - hennepteelt, gepleegd in de periode van
20 februari 2014 tot en met 3 april 2014.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 10 november 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 81.831,89 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft aanvankelijk hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen. Hij is op 4 november 2016 evenwel op eigen verzoek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep in de strafzaak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 81.831,89 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit de bevindingen over de vervuiling, verstoffing en kalkafzetting niet kan worden afgeleid dat er drie oogsten hebben plaatsgevonden, maar hoogstens dat er eerder is geoogst. Daarom moet worden uitgegaan van de verklaring van de veroordeelde dat hij slechts eenmaal, begin november 2013, heeft geoogst.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De als taakaccenthouder drugs en hennepteelt opgeleide verbalisant [verbalisant] heeft samen met de fraudespecialist van [bedrijf] in de hennepkwekerij van de veroordeelde de volgende aanwijzingen aangetroffen die duiden op meerdere gerealiseerde oogsten: algengroei in afvoeren en de waterbak, kalkaanslag op de afvoeren, waterbakken, plantpotten en op het afdekzeil, verkleurd purschuim, oude assimilatielampen, een drietal zeer vervuilde koolstoffilters die schoon zijn opgehangen, hennepafval op droogrekjes en in vuilniszakken en hennep op de grond. Hieruit concluderen zij dat er twee oogsten hebben plaatsgevonden [1] . De stelling dat slechts één oogst is gerealiseerd wordt weersproken door voornoemde aangetroffen omstandigheden ter plaatse. Die laten zich niet anders verklaren dan dat de hennepkwekerij reeds geruime tijd, en dus niet slechts gedurende een periode van één kweekcyclus, in werking was. Anderzijds bieden zij onvoldoende grond om in afwijking van de voornoemde verbalisanten te concluderen dat drie oogsten hebben plaatsgevonden, zoals de advocaat-generaal voorstaat.
Aannemelijk is dat de veroordeelde begin november 2013 heeft geoogst en dat hij daarna met zijn gezin een reis naar Aruba heeft gemaakt. Dit volgt uit zijn verklaring bij de politie [2] en vindt bevestiging in bovengenoemde omstandigheden. Uit het dossier blijkt voorts dat de veroordeelde op 4 december 2013 naar Nederland is teruggekeerd en dat de bij de ontmanteling op 3 april 2014 in beslag genomen hennepplanten zes weken oud waren. Met die laatste kweek moet derhalve rond half februari 2014 zijn aangevangen. Gelet op de aangetroffen situatie ter plaatse is aannemelijk dat in de tussengelegen periode, die elf weken beloopt, een tweede volledige kweekcyclus heeft plaatsgevonden. Daarmee is aannemelijk geworden dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan die waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld.
Opbrengst
In de hennepkwekerij zijn verspreid over twee ruimtes 309 hennepplanten aangetroffen, waarbij negen planten per m² stonden opgesteld. [3] Het hof ontleent de prijs per gram hennep aan de algemene uitgangspunten die zijn opgenomen in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetging Openbaar Ministerie van
1 november 2010 (BOOM-rapport).
Kosten
Het hof volgt de verdediging in haar stelling dat de veroordeelde € 3,50 per stekje heeft betaald, omdat die het hof niet onaannemelijk voorkomt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de elektriciteitskosten bankafschriften aan het hof overhandigd. Hieruit blijkt dat de veroordeelde (van bankrekeningnummer ABN Amro eindigend op -[rekeningnummer]) op tien momenten een bedrag van € 500,00 ten gunste van [bedrijf] heeft overgeboekt. Op zeven van deze transacties is bij de omschrijving het klantnummer van de veroordeelde, te weten [klantnummer], vermeld. Dit klantnummer correspondeert met het klantnummer dat [bedrijf] in de aangifte heeft opgenomen. Het hof gaat er dan ook van uit dat deze zeven transacties betrekking hebben op de ten behoeve van de hennepkwekerij weggenomen elektriciteit. Hoewel bij de overige transacties het aan de veroordeelde verbonden klantnummer ontbreekt, zal het hof, gelet op de omstandigheid dat de gelden (telkens € 500,00) in opeenvolgende maanden zijn overgemaakt, ervan uitgaan dat ook deze transacties ter afbetaling van de vordering van [bedrijf] hebben gediend. In totaal heeft de veroordeelde derhalve een bedrag van (10 x € 500,00 =) € 5.000,00 aan elektriciteitskosten betaald. De vordering van [bedrijf] ziet niet alleen op de ten behoeve van de gerealiseerde kweken afgenomen elektriciteit, maar ook van de aangetroffen en in beslag genomen teelt van zes weken oud (in totaal 182 dagen). Uitgangspunt is dat slechts de in directe relatie tot het delict staande kosten voor aftrek in aanmerking komen. Uitgaande van een gemiddelde groeicyclus van een hennepplant van tien weken, zal op het voordeelsbedrag in mindering worden gebracht de elektriciteitskosten die door de veroordeelde per oogst (tien weken) werkelijk zijn gemaakt. Dit betreft een bedrag van (€ 5.000,00 / 182 dagen x 70 dagen =)
€ 1.923,08 per oogst. De stortingen door [naam 1] en [naam 2] betreffen geen betalingen die door de veroordeelde (als natuurlijk persoon) zijn verricht en worden derhalve buiten beschouwing gelaten.
Met betrekking tot de overige variabele kosten en afschrijvingskosten zal het hof uitgaan van hetgeen in het BOOM-rapport is opgenomen.
Gelet op het voorgaande wordt de berekening als volgt:
Opbrengst
Kweekruimte B: 125 planten x 30,9 (9 planten per m² =) 3.862,5 gram hennep
Kweekruimte C: 184 planten x 30,9 (9 planten per m² =) 5.685,6 gram hennep
Totale opbrengst: 9.548,10 gram hennep x € 3,28 = € 31.317,76 x 2 oogsten =
€ 62.635,52
Kosten
Inkoopprijs stekken (309 x € 3,50) € 1.081,50
Overige variabele kosten (309 x € 3,33) € 1.028,97
Afschrijvingskosten ruimte B (125 planten) € 150,00
Afschrijvingskosten ruimte C (184 planten) € 150,00
Elektriciteitskosten
€ 1.923,08+
Totaal één oogst € 4.333,55
=
Totaal twee oogsten (€ 4.333,55 x 2)
€ 8.667,10
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op: € 62.635,52 - € 8.667,10
=
(afgerond)
€ 53.968,00.
Verplichting tot betaling aan de staat
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 53.968,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 53.968,00 (drieënvijftigduizend negenhonderdachtenzestig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 53.968,00 (drieënvijftigduizend negenhonderdachtenzestig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 november 2016.

Voetnoten

1.Bijlage “Aangetroffen feiten en omstandigheden die wijzen op meerdere oogsten”, behorend bij de aangifte van P. de Rooy Jansen, namens [bedrijf] N.V., van 23 mei 2014, doorgenummerde dossierpagina 59.
2.Proces-verbaal van verhoor van de veroordeelde van 5 april 2014, op 5 april 2014 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en F. de Boer, doorgenummerde dossierpagina 31.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1200-2013115965-2, op 25 juli 2014 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en A. Meintser, doorgenummerde dossierpagina 6.