ECLI:NL:GHAMS:2016:5724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
23-002276-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van partner met verwerping van het verweer van geen opzet en toepassing van artikel 9a Sr

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn partner en haar moeder op 31 maart 2015 in Amsterdam. De tenlastelegging omvat twee feiten: het duwen van de partner, waardoor zij ten val kwam, en het vastpakken van de moeder bij haar kraag, wat eveneens leidde tot een val. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen opzet had op de mishandeling, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters elkaar ondersteunen en dat de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ten val brengen van de aangeefsters.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde gekwalificeerd als mishandeling. Echter, het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, mede gezien de verbeterde relatie tussen de verdachte en zijn partner, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zijn excuses aangeboden en er zijn gesprekken geweest over agressieregulatie. Het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de verbeterde verstandhouding tussen de verdachte en de aangeefsters, aanleiding geven om geen straf op te leggen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002276-15
datum uitspraak: 18 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-062810-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] (met kracht) te duwen (waardoor voornoemde [naam 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens) (met kracht) voornoemde [naam 1] bij haar kraag vast te pakken en/of (vervolgens/hierbij) (met kracht) voornoemde [naam 1] naar de grond te trekken (waardoor voornoemde [naam 2] ten val is gekomen);
feit 2:
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam 2] heeft mishandeld door voornoemde [naam 2] (met kracht) bij haar kraag vast te pakken en/of (vervolgens/hierbij) (met kracht) voornoemde [naam 2] naar de grond te trekken (waardoor voornoemde [naam 2] ten val is gekomen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de mishandeling, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft ze verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat leedtoevoeging, gelet op de verbeterde verstandhouding tussen de verdachte en het slachtoffer, geen enkel doel meer treft. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf of geldboete op te leggen.
Het hof overweegt als volgt. Op 31 maart 2015 bevonden de verdachte en de aangeefsters, [naam 1] en haar moeder, [naam 2], zich in het huis van de verdachte. Tussen de aangeefsters en de verdachte is een ruzie ontstaan, waarbij het niet bij een woordenwisseling is gebleven. [naam 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat de verdachte aan haar moeder heeft getrokken, terwijl [naam 1] tussenbeide was gekomen en haar moeder en de verdachte vasthad, ten gevolge waarvan zij, [naam 1], is gevallen en waardoor zij pijn heeft ondervonden. De verklaring van [naam 2] is vrijwel gelijkluidend. Zij heeft namelijk bij de politie verklaard dat de verdachte haar en haar dochter bij de kraag en naar de grond heeft getrokken, waarna zij pijn aan haar beide knieën voelde. Voornoemde verklaringen ondersteunen elkaar in zoverre. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er een duw- en treksituatie is ontstaan en dat [naam 1] vervolgens ten val is gekomen. Door beide dames krachtig vast te pakken (bij de kraag), te duwen en aan ze te trekken heeft de verdachte opzet, in elk geval in voorwaardelijke zin, gehad op het ten val brengen van de aangeefsters, waardoor zij pijn hebben ondervonden. Daarmee is hun mishandeling voldoende komen vast te staan. Het primair gevoerde verweer wordt daarom verworpen.
Het hof zal de raadsvrouw volgen in haar subsidiair gevoerde verweer en zal bepalen dat op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd om na te melden redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 31 maart 2015 te Amsterdam, [naam 1] heeft mishandeld door met kracht voornoemde [naam 1] bij haar kraag vast te pakken en met kracht voornoemde [naam 1] naar de grond te trekken;
feit 2:
hij op 31 maart 2015 te Amsterdam, [naam 2] heeft mishandeld door voornoemde [naam 2] met kracht bij haar kraag vast te pakken en met kracht voornoemde [naam 2] naar de grond te trekken, waardoor voornoemde [naam 2] ten val is gekomen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Telkens: mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Geen straf of maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan
20 uren taakstraf, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof overweegt als volgt. Door het handelen van de verdachte zijn beide aangeefsters gevallen en hebben zij pijn ondervonden. De verdachte heeft aldus fout gehandeld. Echter, niet alleen de verdachte heeft een aandeel in de schermutseling gehad. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede uit de aangifte van [naam 1], volgt namelijk dat er, voorafgaand aan het moment waarop de ruzie escaleerde, over en weer is geduwd en getrokken, waarbij de dames zich niet onbetuigd hebben gelaten.
Het hof weegt voorts mee hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij en [naam 1], die destijds een relatie hadden en dat nog steeds hebben, de ruzie hebben bijgelegd en gezamenlijk de zorg voor hun kind dragen. Mede door middel van gesprekken bij een hulpverlenende instantie hebben zij inmiddels een goede verstandhouding. De verdachte heeft daarnaast enkele gesprekken gehad in het kader van agressieregulatie. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij een vast contract heeft bij een uitzendbureau en dat hij sinds enige tijd bij een autoschadebedrijf werkt. Aan de ter terechtzitting aanwezige [naam 2] heeft de verdachte zijn excuses aangeboden en daarbij de wens uitgesproken met haar een goede verstandhouding op te bouwen.
Onder voornoemde omstandigheden is het bewezen verklaarde begaan en mede gelet op de huidige – sterk verbeterde - relatie tussen de verdachte en [naam 1] en hetgeen overigens met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter zitting naar voren is gebracht, ziet het hof aanleiding te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 november 2016.