In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2016. De verdachte, geboren in 1984, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep onbeperkt beroep ingesteld, wat ook de vrijspraak betrof. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft de zaak vervolgens onderzocht op basis van de feiten en omstandigheden die naar voren zijn gebracht tijdens de zittingen. De verdachte werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-partner, mishandeling van zowel zijn ex-partner als zijn huidige partner, en witwassen van geldbedragen die vermoedelijk uit misdrijf afkomstig waren. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de feiten 1, 2, 3, 4 en 6, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen voor een periode van 95 dagen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de verbetering van zijn relaties met zijn ex-partner en huidige partner. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.