ECLI:NL:GHAMS:2016:571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
14/00900
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-beschikking en kostenvergoeding voor rechtsbijstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had in een eerdere procedure de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar vernietigd vanwege onjuiste objectafbakening. In de huidige procedure was in geschil of de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding voor rechtsbijstand in de eerdere bezwaarprocedures. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en niet-ontvankelijk verklaard voor de verminderingsbeschikkingen van de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de eerdere uitspraken van de rechtbank Alkmaar onherroepelijk vaststonden en dat de belanghebbende geen recht had op kostenvergoeding voor de oorspronkelijke bezwaarprocedures. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De heffingsambtenaar had terecht het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, aangezien de eerdere procedures waren geëindigd zonder recht op kostenvergoeding. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en er kan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00900
28 januari 2016
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. W.H. van Zundert (advocaat te Rotterdam)
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 13/858 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 22 oktober 2014 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-beschikking) met dagtekening 31 maart 2011 de waarde van de onroerende zaak [A-straat 2] te [Z] voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 350.000.
1.1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 28 maart 2011 de aanslagen onroerendezaakbelastingen met betrekking tot de onroerende zaak [A-straat 4] te [Z] voor de jaren 2004 tot en met 2008 verminderd tot nihil.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van kosten van bezwaar bij brief van 25 juli 2011 afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de onder 1.1.1 vermelde beschikking van 31 maart 2011 en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de onder 1.1.2 vermelde verminderingsbeschikkingen van 28 maart 2011.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 december 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2009 de WOZ-waarde van de onroerende zaken [A-straat 2] en [A-straat 4] te [Z] voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op respectievelijk € 314.000 en € 105.000.
2. Eiser heeft op 10 april 2009 daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 2 oktober 2009 uitspraak op bezwaar gedaan. Namens eiser heeft zijn gemachtigde daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld bij brief van 22 oktober 2009. Het beroep had onder meer betrekking op de objectafbakening. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011 (Zaaknummer: 09/2739 WOZ) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
8. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 16, sub d, van de Wet WOZ. Nu een onjuiste objectafbakening niet in bezwaar of beroep kan worden aangepast omdat het object bij de beschikking van 28 februari 2009 te klein is afgebakend, zal de rechtbank tevens de WOZ-beschikking in zoverre herroepen. Verweerder moet voor het juist afgebakende object een nieuwe waardebeschikking afgeven (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AD6058).
9. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50,00 [€ 1.092,50]. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en voor het verschijnen ter nadere zitting een half punt en het gewicht aangemerkt als gemiddeld. (…)
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de beschikking van 28 februari 2009;
- verklaart het bezwaar tegen de beschikking van verweerder van 2 oktober 2009 alsnog gegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.092,50 en reiskosten ten bedrage van € 17,60;
- bepaalt dat de betaling van € 17,60 dient te worden gedaan aan eiser;
- bepaalt dat de betaling van € 1.092,50 dient te worden gedaan aan de griffier;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt.
(…)”
3. Eiser heeft bij brief van 20 mei 2010 een verzoek gedaan om herziening van de aanslagen die ter zake van de onroerende zaak [A-straat 4] over de jaren 2000 tot en met 2008 zijn opgelegd. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een bezwaarschrift tegen die aanslagen en het bezwaar op 2 juni 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft daarop bij brief van 14 juli 2010 bezwaar aangetekend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 20 mei 2010 en gelijktijdig beroep bij de rechtbank ingesteld. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011 (Zaaknummer: 10/1833 WOZ) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
9. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op het door eiser ingediende bezwaar [wegens het uitblijven van een beslissing op eisers verzoek van 20 mei 2010] c.q. te beslissen op het verzoek om herziening.
10. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld van € 1.092,50;
Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en een halve punt voor de nadere zitting. Het gewicht van de zaak is aangemerkt als gemiddeld. (…)
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- gelast de verweerder binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak, een beslissing te nemen op het door eiser ingediende verzoek om herziening;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50;
- wijst de gemeente Den Helder aan als rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Den Helder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,00 aan deze vergoedt.
(…)”
4. Verweerder schrijft naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Alkmaar in zijn brief van 14 maart 2011 – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Op 10 maart heeft met u en uw advocaat, de heer Van Zundert, overleg plaatsgevonden over de afhandeling van deze zaken.
Over 2009, procedurenummer 2009 / 2739 WOZ 114, is in overeenstemming met de uitspraak de opgelegde beschikking van het WOZ objecten [A-straat 2] en [A-straat 4] vernietigd.
De beschikking en de aanslag worden in overeenstemming met de uitspraak opnieuw opgelegd.
De waarde van het object [A-straat 2] wordt voor 2009 met inachtneming van de inmiddels opgemaakte taxatierapporten vastgesteld op € 350.000,--.
(…)
Met betrekking over de eerdere belastingjaren, procedurenummer 2010 / 1833 heeft de Rechtbank bepaald dat de gemeente binnen zes weken een beslissing dient te nemen over het verzoek tot herziening van de aanslagen over de jaren 2000 tot 2008.
Over deze eerdere belastingjaren besluit ik u de beschikkingen en de opgelegde bedragen van het object [A-straat 4] volledig te vernietigen en in te trekken over de jaren 2004 tot en met 2008. Dit houdt dan in dat van deze jaren uitsluitend de reeds opgelegde aanslagbedragen van het woongedeelte met huisnummer [A-straat 2] voor uw rekening komt. (…)”
5. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 28 maart 2011 en 31 maart 2011 de verminderingsbeschikkingen voor de onroerende zaak [A-straat 4] respectievelijk de waardebeschikking voor de onroerende zaak [A-straat 2] vastgesteld.
6. Eiser heeft tegen de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 27 januari 2011 geen hoger beroep ingesteld.”
2.2.1.
Nu in hoger beroep tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
2.2.2.
In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.
2.3.
De gemachtigde heeft bij brief van 22 maart 2011 gereageerd op de in de brief van de heffingsambtenaar van 14 maart 2011 vervatte beslissingen. In zijn brief heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:
“Voorts is het zo dat u in uw beslissing van 14 maart 2011 volgens mij ten onrechte ervan uit bent gegaan dat dit geen beslissing op bezwaar is, maar een primaire beslissing. (…) Met betrekking tot beide zaken heb ik in de eerdere fase van de procedure bezwaar aangetekend, en deze bezwaren zijn uiteindelijk gegrond verklaard. Ik heb in beide oorspronkelijke bezwaarschriften gevraagd om toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand volgens het gebruikelijke tarief. Ten onrechte heeft u derhalve geen vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, terwijl ik daarom toentertijd wel gevraagd heb (…).”
2.4.
Partijen hebben vervolgens schriftelijk verder gecorrespondeerd over belanghebbendes verzoeken om kostenvergoeding. Bij brief van 22 juni 2011 heeft de gemachtigde – voor zover hier van belang – het volgende aan de heffingsambtenaar medegedeeld:
“Ik ben thans van mening dat mijn brief van 22 maart 2011 als een bezwaar opgevat moet worden tegen uw beslissing van 14 maart jl. (…). Aan dit bezwaar bent u gedeeltelijk tegemoetgekomen, met uitzondering van het bezwaar ten aanzien van een vergoeding voor de kosten. (…) Ik verzoek u een en ander als bezwaar in behandeling te nemen.”
2.5.
Bij brief van 25 juli 2011 heeft de heffingsambtenaar onder andere het volgende geschreven aan de gemachtigde:
“In mijn brief van 20 april 2011 (…) heb ik reeds aangegeven dat de vergoeding van de kosten voor beide procedures (…) heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de uitspraken van 27 januari 2011 van de rechtbank te Alkmaar. (…) Wel is er in voormelde brief aangegeven dat er vanuit klantgerichtheid onverplicht een bedrag van € 218,-- aan u wordt betaald als coulance. (…) Ik zie dan ook geen reden aan uw verzoek voor het vergoeden van kosten ten bedrage van € 1.748,-- (…) te voldoen. (…) Over de door u nogmaals geclaimde kosten van de eerdere beroepsprocedures heb ik u al bericht bij brief van 20 april 2011.”
2.6.
Bij brief van 28 juli 2011 heeft de gemachtigde – voor zover hier relevant – als volgt op het schrijven van 25 juli 2011 gereageerd:
“Cliënt is het ermee eens dat ten onrechte door u niet een hogere vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand is toegekend (…). (…) Het is vreemd dat u het bezwaar (…) feitelijk niet behandelt. Er is sprake van een fictieve weigering om een beslissing op bezwaar te nemen. (…) Ik verzoek u het bezwaar tegen deze fictieve weigering met spoed te behandelen.”
2.7.
Bij faxbericht van 15 juli 2013 heeft de gemachtigde onder meer het volgende aan de heffingsambtenaar medegedeeld:
“U weigert categorisch het bezwaar correct te behandelen. (…) Gelet op uw opvatting verzoek ik u thans:
- alsnog tot afhandeling van het door mij ingediende bezwaarschrift over te gaan (…), ofwel
- mijn brief van 28 juli 2011 als een aan de verkeerde instantie gericht beroepschrift door te zenden naar de rechtbank te Alkmaar.”
2.8.
Vervolgens heeft de heffingsambtenaar de onder 2.6 vermelde brief van 28 juli 2011 als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is uiteindelijk uitsluitend in geschil of belanghebbende recht heeft op kostenvergoeding voor rechtsbijstand voor de in de onderdelen 2 en 3 van de uitspraak van de rechtbank genoemde bezwaarprocedures (hierna ook: de oorspronkelijke bezwaarprocedures). Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde verklaard zijn overige grieven, over (het niet-nemen van een beslissing inzake) ingebrekestellingen en verzoeken tot het verbeuren van dwangsommen, in te trekken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“8. (…) De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraken van 27 januari 2011 beslist dat eiser recht had op een kostenvergoeding voor rechtsbijstand voor de beroepsprocedure. Daarin ligt besloten het oordeel dat eiser geen recht had op een kostenvergoeding voor rechtsbijstand voor de oorspronkelijke bezwaarprocedures. Nu eiser tegen de uitspraken geen hoger beroep heeft ingesteld, zijn de door eiser ingestelde bezwaar- en beroepsprocedures met die uitspraken geëindigd. Daarmee is in rechte komen vast te staan dat eiser geen recht heeft op een kostenvergoeding voor rechtsbijstand voor de oorspronkelijke bezwaarprocedures.
9. De beslissingen van de rechtbank Alkmaar hielden verder in dat 1) verweerder, rekening houdend met een andere objectafbakening, een nieuwe primaire waardebeschikking met betrekking tot de onroerende zaak [A-straat 2] moest vaststellen en 2) verweerder op het herzieningsverzoek van 20 mei 2010 moest beslissen. Anders dan de gemachtigde van eiser kennelijk veronderstelt, zijn de oorspronkelijke bezwaarprocedures na de rechterlijke uitspraken dan ook niet voortgezet. Verweerder heeft met dagtekening 28 maart 2011 en 31 maart 2011 de verminderingsbeschikkingen respectievelijk de waardebeschikking vastgesteld.
10. Eiser heeft bij brief van 22 maart 2011 bezwaar gemaakt tegen de laatstgenoemde beschikkingen. Eiser is daarmee nieuwe bezwaarprocedures gestart. De rechtbank constateert dat het bezwaar van 22 maart 2011 (alsook dit beroep) enkel strekt tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van de oorspronkelijke bezwaarprocedures.
Reeds omdat in rechte is komen vast te staan dat eiser daar geen recht op heeft, heeft verweerder eisers bezwaar tegen de waardebeschikking ( [A-straat 2] ) terecht afgewezen. Dat tussen partijen (op 10 maart 2011) overleg heeft plaatsgevonden en dat verweerder daarvoor een vergoeding van € 218 heeft toegekend, maakt dit niet anders. Naar verweerder heeft verklaard, heeft hij dat uit coulance gedaan.
11. De rechtbank zal het beroep voor zover dat betrekking heeft op de waardebeschikking van 31 maart 2011, dan ook ongegrond verklaren.
12. Het beroep voor zover dat betrekking heeft op de verminderingsbeschikkingen van 28 maart 2011 ( [A-straat 4] ), zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Tegen ambtshalve genomen verminderingsbeschikkingen, als hier aan de orde is, staat naar het oordeel van de rechtbank geen bezwaar (en beroep) open (vgl. Gerechtshof Amsterdam 6 januari 2012, nr. 10/00905, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9193). Verweerder heeft eerder dan ook terecht het standpunt ingenomen dat hij in zoverre geen uitspraak op bezwaar hoefde te doen en heeft gedaan.
13. Bij deze uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”
4.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt herhaald dat de uitspraken van 27 januari 2011 van de rechtbank Alkmaar (hierna ook: de eerdere uitspraken) inhouden dat de zaken zijn verwezen naar de heffingsambtenaar voor het nemen van een tweetal inhoudelijke beslissingen, en dat daaruit volgt dat de oorspronkelijke bezwaarprocedures betreffende de aanvankelijk genomen WOZ-beschikkingen inzake [A-straat 2] en [A-straat 4] respectievelijk de oorspronkelijke beslissing op het verzoek tot herziening inzake [A-straat 4] nog niet zijn afgerond. De rechtbank Alkmaar heeft in haar uitspraken van 27 januari 2011 dan ook nog geen beslissing genomen over het vergoeden van kosten in de bezwaarprocedure, aangezien deze bezwaarprocedures nog niet waren afgesloten. Het is volgens belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat de rechtbank er in haar bestreden uitspraak van 22 oktober 2014 van uitgaat dat de eerdere uitspraken van 27 januari 2011 geen onderdeel uitmaken van de bezwaarprocedure. Belanghebbende heeft met zijn brief van 22 maart 2011 geen nieuwe bezwaarprocedures gestart, maar heeft daarin geprotesteerd tegen (het uitblijven van) beslissingen op het verzoek tot kostenvergoeding in de bezwaarprocedures tegen de oorspronkelijke WOZ-beschikkingen en de oorspronkelijke beslissing omtrent het herzieningsverzoek, als hiervoor vermeld. Verder is belanghebbende van opvatting dat zijn beroep tegen de inzake [A-straat 4] genomen verminderingsbeschikkingen ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien deze verminderingsbeschikkingen voortvloeien uit de eerdere uitspraak van de rechtbank van 27 januari 2011, en daardoor voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en het alsnog toekennen van een vergoeding voor in bezwaar gemaakte kosten.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft deze standpunten van belanghebbende betwist. Naar zijn mening heeft de rechtbank Alkmaar in haar eerdere uitspraak van 27 januari 2011 inzake de voor [A-straat 2] en [A-straat 4] vastgestelde WOZ-beschikkingen, zoals vermeld in onderdeel 2 van de bestreden uitspraak van de rechtbank, de zaak niet teruggewezen, zodat geen nieuwe uitspraak op bezwaar behoefde te worden gedaan, maar hem de opdracht gegeven een nieuwe WOZ-beschikking (met een juiste objectafbakening) te nemen. Deze nieuwe WOZ-beschikking, gedagtekend 31 maart 2011, betreft een primaire beschikking, en kan niet worden beschouwd als een beslissing op (een eerder) bezwaar. Ook in de uitspraak van de rechtbank van 27 januari 2011 op het herzieningsverzoek heeft volgens de heffingsambtenaar geen terugwijzing plaatsgevonden. De rechtbank heeft in onderdeel 12 van de bestreden uitspraak terecht geoordeeld dat de verminderingsbeschikkingen inzake [A-straat 4] ambtshalve genomen beschikkingen zijn, waartegen geen bezwaar en beroep open staat. De brief van 25 juli 2011 bevat dan ook geen uitspraak op bezwaar inzake deze verminderingsbeschikkingen, zodat de rechtbank het daartegen gerichte beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zo stelt de heffingsambtenaar. Verder heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de rechtbank in haar oorspronkelijke uitspraken terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend, aangezien de gemachtigde zich eerst in de beroepsfase van die procedures als gemachtigde heeft gesteld en toen pas voor het eerst (te laat) om kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft verzocht. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit geschilpunt kan in de onderhavige procedure evenwel niet worden toegekomen, aangezien belanghebbende geen hoger beroep heeft aangetekend tegen de oorspronkelijke uitspraken, zodat deze onherroepelijk vaststaan. Aldus nog steeds de heffingsambtenaar, die concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.4.1.
Het Hof verenigt zich met de onder 4.1 weergegeven beslissingen van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissingen berusten. Met juistheid heeft de rechtbank in onderdeel 8 van haar uitspraak geoordeeld dat de door belanghebbende ingestelde bezwaar- en beroepsprocedures inzake de onder 4.2 vermelde WOZ-beschikkingen van 28 februari 2009 en het verzoek tot herziening zijn geëindigd met de uitspraken van de rechtbank van 27 januari 2011. Aangezien belanghebbende geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraken, zijn deze uitspraken – en de daarin besloten liggende oordelen dat belanghebbende geen recht had op een kostenvergoeding voor rechtsbijstand voor de oorspronkelijke bezwaarprocedures – onherroepelijk komen vast te staan. Deze uitspraken kunnen in de onderhavige procedure derhalve niet alsnog inhoudelijk ter discussie worden gesteld. Het heeft belanghebbende vrijgestaan hoger beroep in te stellen tegen de uitspraken van 27 januari 2011; de stelling van belanghebbende dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van goede rechtspleging (belanghebbende vermeldt “het gelijkheidsbeginsel”) mist feitelijke grondslag.
4.4.2.
Voorts heeft de rechtbank in onderdeel 10 van haar uitspraak terecht geoordeeld dat belanghebbende met haar bezwaren tegen de WOZ-beschikking van 31 maart 2011 een nieuwe bezwaarprocedure heeft gestart en dat de heffingsambtenaar het bezwaar (dat uitsluitend strekt tot kostenvergoeding voor de oorspronkelijke bezwaarprocedure) terecht heeft afgewezen, zodat het daartegen gerichte beroep ongegrond moet worden verklaard.
Eveneens met juistheid heeft de rechtbank in onderdeel 12 van haar uitspraak geoordeeld dat de verminderingsbeschikkingen van 28 maart 2011 inzake [A-straat 4] ambtshalve genomen beschikkingen betreffen waartegen geen bezwaar en beroep open staat. De beslissing van de rechtbank Alkmaar in haar uitspraak van 27 januari 2011 dat de heffingsambtenaar alsnog diende te beslissen op het verzoek van belanghebbende tot herziening van aanslagen over eerdere jaren inzake [A-straat 4] , wat er verder overigens zij van deze (zoals hiervoor opgemerkt: onherroepelijk vaststaande) beslissing van de rechtbank, kon door de heffingsambtenaar op geen andere wijze ten uitvoer worden gelegd dan door het ambtshalve vaststellen van verminderingsbeschikkingen, welke beschikkingen niet kunnen worden aangemerkt als een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit betekent dat de heffingsambtenaar zich in zijn brief van 25 juli 2011 terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij (in zoverre) geen uitspraak op bezwaar hoefde te doen. Het door belanghebbende hiertegen ingestelde beroep (door hemzelf aangeduid als “beroep tegen de fictieve weigering tot het doen van uitspaak op bezwaar”) is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter van de belastingkamer, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en A.A. Fase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 28 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.