ECLI:NL:GHAMS:2016:5567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
23-004962-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseren van illegale pokerspelen, witwassen van opbrengsten en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1961, werd beschuldigd van het organiseren van illegale pokerspelen, witwassen van de opbrengsten van deze spelen en afpersing van een slachtoffer. De tenlastelegging omvatte vier feiten: het organiseren van pokeren zonder vergunning, het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren van deze illegale activiteiten, en het afpersen van een slachtoffer door middel van bedreigingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode pokeravonden organiseerde bij een voetbalvereniging, waarbij aanzienlijke bedragen werden ingezet. De verdachte heeft ook betalingen aan spelers en trainers gedaan zonder deze te verantwoorden in de boekhouding van de club. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat de opbrengsten van de pokeravonden als door misdrijf verkregen gelden moesten worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de afpersing, toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die psychische klachten had ondervonden als gevolg van de bedreigingen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004962-14
Datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 december 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-740519-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1961,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 januari 2016, 25 november 2016, 29 november 2016, 2 december 2016 en 9 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na de in eerste aanleg toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1: zaaksdossier P-01 organiseren pokeren bij [naam voetbalvereniging]
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2010 tot en met 06 oktober 2011 te Haarlem, in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan (personen uit) het publiek om (telkens) door middel van een of meer (kans)spel(en), te weten (onder meer) (het zogenoemde) "pokeren" (waaronder de variant "Texas Hold 'em"), mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) (telkens) geschiedde door enige kansbepaling (te weten (onder meer) door het leggen van kaarten), waarop de deelnemers (telkens) in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor (telkens) geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend;
2: zaaksdossier F-01 witwassen pokeropbrengsten gedurende een langere periode
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2010 tot en met 06 oktober 2011, te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (aanzienlijke) geldbedrag(en) (van in totaal EURO 43.099,35) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of er gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat geld/ die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3: zaaksdossier F-01 witwassen betalingen spelers/trainers [naam voetbalvereniging]
gedurende een langere periode hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 30 juni 2011, te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer aanzienlijk(e) geldbedrag(en) (in totaal EURO 1.201.771,-), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of er gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat geld/ die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4: zaaksdossier A-01 afpersing [slachtoffer]
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 11 juli 2011 te Haarlem en/of en/of Breda en/of Noorderloos en/of Meerkerk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van EURO 49.000,-, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- tegen voornoemde [slachtoffer] werd gezegd: "Die vordering op jou is 52.000 Euro. Dit staat op jouw kop. Ik heb die vordering overgenomen van [bedrijfsnaam 1] . Je kan mijn naam en telefoonnummer doorgeven aan de politie, dan maakt mij niet uit. Je kan onderduiken in Barbados of zo, dat maakt mij niet uit. Ik heb overal vrienden. Ook hier in Breda ken ik de [naam] . Je moet binnen een paar dagen betalen." en/of (vervolgens): "Dat maakt niet uit, het is op jouw kop gezet, ik kom het bij jou halen", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of (vervolgens)
- naar voornoemde [slachtoffer] (een) sms-bericht(en) werd(en) verzonden met de navolgende tekst(en): "We komen eraan" en/of "Zal ik nu iemand sturen" en/of "Je hoeft niet te vluchten" en/of "Onmiddelijk bellen", althans (een) bericht(en) van gelijke aard of strekking.
en/of (vervolgens)
- ( telefonisch) tegen voornoemde [slachtoffer] werd gezegd: " We maken je niet dood, maar komen achter je aan. Het is dat ik je ken, je krijgt uitstel tot maandag", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking van een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

De raadsman van de verdachte heeft – zakelijk weergegeven – het verweer gevoerd dat tijdens het opsporingsonderzoek door het installeren van een camera in de bestuurskamer van [naam voetbalvereniging] gedurende een langere periode stelselmatig inbreuk is gemaakt op de privacy van meerdere personen waarbij de inzet van dit zware BOB-middel disproportioneel en niet subsidiair is geweest. Immers reeds na het zien en bestuderen van de eerste beelden moet duidelijk zijn geweest dat het slechts ging om, naar het hof begrijpt – ‘vriendschappelijke’ –, pokerwedstrijdjes waaraan de verdachte ook regelmatig deelnam, en niet om het organiseren van pokertoernooien. Het voortduren van deze ernstige inbreuk op de privacy was daarom disproportioneel, hetgeen moet leiden tot de conclusie dat in elk geval de beelden die na de eerste inzet zijn gemaakt dienen te worden uitgesloten als zijnde onrechtmatig verkregen bewijs. De raadsman heeft er daarnaast op gewezen dat een bestuurskamer een besloten gelegenheid is en dat het besloten karakter van deze pokeravonden ook blijkt uit het feit dat de toegangsdeur met een balk werd afgesloten. Hierdoor wordt de inbreuk op de privacy nog eens versterkt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het dossier is door de officier van justitie een bevel stelselmatige observatie afgegeven, op verdenking van overtreding van de Opiumwet, respectievelijk de Wet op de kansspelen. Ter uitvoering van dat bevel is gedurende enkele weken de bestuurskamer van voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] door middel van een camera geobserveerd. Op grond van het bepaalde in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kwam de officier van justitie gelet op de hiervoor bedoelde verdenkingen deze bevoegdheid toe. Niet is gebleken dat de officier van justitie ten onrechte gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid. Anders dan de raadsman betoogt, is de stelselmatige observatie niet uitsluitend gebaseerd op verdenking van overtreding van de Wet op de kansspelen. Voorts is voor toepassing van artikel 126g Sv niet van belang of de ruimte die wordt geobserveerd al dan niet een openbaar karakter heeft. Het verweer wordt daarom verworpen.

Bespreking van overige ter terechtzitting gevoerde verweren

Feit 1
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging primair aangevoerd dat het spelen van poker in openbare gelegenheden in de meeste Europese landen niet strafbaar is en dat poker een behendigheidsspel is en als zodanig niet valt binnen de reikwijdte van artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het spel werd gespeeld in de bestuurskamer van [naam voetbalvereniging] in besloten gezelschap, hetgeen vergelijkbaar is met het spelen van poker in een huiskamer. Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet als organisator kan worden beschouwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De stelling van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet bevoegd is tot vervolging van illegaal pokeren over te gaan, nu dit in de meeste Europese landen niet strafbaar zou zijn, vindt geen steun in het recht.
Ten aanzien van de vraag of pokeren een kansspel is, overweegt het hof als volgt. Uit de Memorie van Toelichting bij de huidige wet volgt dat artikel 1 van de Wet op de kansspelen een algemene verbodsbepaling betreft waarmee is beoogd alle op dat moment bestaande voorschriften op het gebied van kansspelen, zoals inzake de loterij of het hazardspel, (destijds) onder één wet te brengen. De wettelijke definitie van hazardspel luidde, voor zover van belang: ‘onder hazardspel wordt verstaan elk spel waarbij in het algemeen de kans op winst van het toeval afhangt, ook wanneer die kans toeneemt met de meerdere geoefendheid of de grotere behendigheid van de speler’.
Gezien het open karakter van de huidige wettekst is de wetgever altijd uitgegaan van een ruim ‘kansspel begrip’, dat betrekking kan hebben op verschillende spelvormen waarbij kans enige rol speelt in de aanwijzing van de winnaar. Elk pokerspel vangt aan met de toedeling van twee gesloten kaarten op de toekenning waarvan de speler geen invloed heeft. Reeds hierin is naar het oordeel van het hof “enige kansbepaling” gelegen waarop de speler geen (overwegende) invloed heeft. De verkrijging van de na elke ronde open toebedeelde kaarten is evenmin beïnvloedbaar. In casu vond het pokerspel –merendeels – plaats als cashgame, zoals is geconstateerd door de deskundigen die de beelden hebben geanalyseerd. [1] Juist bij cashgames is de mogelijkheid om uiteindelijk door een grotere behendigheid in elk geval enigermate het kansspelelement op te heffen (waardoor geen sprake meer zou zijn van een spel in de zin van artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen) gering. Die vraag kan nog wel rijzen bij de toernooivorm zoals uiteengezet in het arrest van dit hof van 3 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:775 waarbij het hof uiteindelijk oordeelde dat ook bij de toernooivorm de vraag wie de winnaar van het toernooi wordt – ‘de aanwijzing der winnaars’, zoals bepaald in artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen – mede afhankelijk is van ‘enige kansbepaling’, namelijk de toedeling van de kaarten waarop de speler geen overwegende invloed heeft. Met behendigheid kan derhalve ook bij het spel in toernooivorm niet in die mate het kansspelelement worden opgeheven dat niet meer sprake zou zijn van een spel in de zin van artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen. Naar het oordeel van het hof is het pokerspel derhalve een kansspel.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof geen reden om anders te oordelen. Evenmin is sprake van het spelen van poker onder omstandigheden die vergelijkbaar zijn met het spelen in een huiskamer. Uit het dossier volgt dat spelers verplicht waren een entree van € 500 te betalen waarvoor fiches werden gekocht, dat tijdens de pokeravonden twee croupiers aanwezig waren die voor hun werkzaamheden werden betaald en dat per week aan een pokeravond bedragen variërend van € 1.000 tot € 4.000 werden overgehouden. Het spelen van pokeren kan onder de hiervoor beschreven omstandigheden niet worden gelijkgesteld met pokeren in huiselijke kring.
Tot slot verwerpt het hof het verweer dat de verdachte niet degene was die de pokeravonden organiseerde. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte de pokeravonden organiseerde en zorgde dat er mensen kwamen. Die verklaring wordt ondersteund door de inhoud van getapte telefoongesprekken. Het hof noemt onder meer een telefoongesprek van 27 juli 2011 waarin een onbekende persoon zegt dat de jongens die avond naar de verdachte toe komen (het hof begrijpt uit de context van het gesprek: om te komen pokeren) en als deze persoon vraagt of ‘hij’ mag komen, antwoordt de verdachte dat ‘hij’ natuurlijk kan komen. De verdachte stemt er mee in dat deze persoon ‘5 meier’ mag proberen bij de verdachte, die de verdachte die zondag terugkrijgt. [2] Verder blijkt uit een telefoongesprek op 3 augustus 2011 dat de verdachte een onbekende persoon de mogelijkheid biedt om zijn kantine te huren voor het spelen van poker omdat er tafels zijn, fiches en drinken. In ditzelfde gesprek zegt de verdachte tegen deze persoon dat hij die avond niet kan komen spelen. [3] Uit telefoongesprekken van 28 september 2011 blijkt dat de verdachte croupiers regelde voor de pokeravonden. [4]
Op grond van de verklaring van [medeverdachte 1] in samenhang met de inhoud van de telefoongesprekken, is het hof van oordeel dat de verdachte, die doorgaans zelf aanwezig was bij de pokeravonden, onder meer bepaalde welke mensen konden meedoen aan de pokeravonden, wie geld kon lenen en welke croupiers werkten. De verdachte kan daarom worden gezien als organisator van de pokeravonden.
Feit 2
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 is ten laste gelegd. De verdediging heeft aan dat verweer primair ten grondslag gelegd dat geen sprake is van door misdrijf verkregen gelden, omdat de verdachte niet kan worden aangemerkt als (mede)organisator van de pokeravonden en pokeren geen kansspel is als bedoeld in artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van een verhullingshandeling, omdat de gelden zijn gestort op de eigen bankrekening van de voetbalclub. Bovendien zijn de gelden niet door de verdachte op de bankrekening gestort, maar door [medeverdachte 1] . Dat [medeverdachte 1] dit onder de noemer van ‘kantineopbrengsten’ heeft gedaan, kan niet aan de verdachte worden toegerekend.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet over de gelden heeft beschikt. De gelden behoorden toe aan de voetbalclub en die is niet als verdachte aangemerkt, aldus de raadsman.
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
De voetbalclub [naam voetbalvereniging] had in november 2009 een schuld van € 180.000. Om de schulden te kunnen aflossen, moest geld worden verkregen en toen werd het idee geopperd om pokerwedstrijden te gaan organiseren. [5] De verdachte kwam met het idee om pokerwedstrijden te organiseren waarvan de opbrengst naar de club zou gaan. [6] Vanaf maart 2010 werd in de bestuurskamer van [naam voetbalvereniging] gepokerd. De pokeravonden werden door de verdachte georganiseerd en hij zorgde ervoor dat er mensen kwamen. [7] Hij heeft de betaling en levering van de pokertafel en de speelkaarten geregeld. [8] De opbrengst werd door [medeverdachte 1] mee naar huis genomen en de volgende dag op de club aan de verdachte gegeven. [9] De verdachte heeft daar spelers van betaald en [medeverdachte 1] heeft het resterende deel gebruikt om schuldeisers te betalen. [10] De pokeropbrengsten werden op de bank gestort en door [medeverdachte 1] in de schaduwboekhouding verantwoord als zijnde kantine-inkomsten. [11] De pokeropbrengsten werden op de donderdag of vrijdag na de pokeravond op de bankrekening gestort. De werkelijke kantineomzet werd op maandag of dinsdag gestort. [12] Sinds maart 2010 is € 140.000 aan schulden afgelost. In de zomer is er nog een schuld van € 14.000 volledig betaald vanuit het pokergeld. [13] Bij [naam voetbalvereniging] ging alles zoals de verdachte dat wilde. [14] Hij werd ook op de hoogte gehouden van de hoogte van de schulden en de wijze waarop deze werden afgelost. [15] Hij bemoeide zich niet met de boekhouding, daar had hij anderen zoals [medeverdachte 1] voor [16] , maar hij controleerde wel hoe de pokeropbrengsten in de boekhouding werden verantwoord. [17]
Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen, de pokeropbrengsten kunnen worden aangemerkt als door misdrijf verkregen gelden. Deze geldbedragen zijn deels door [medeverdachte 1] op de bankrekening van [naam voetbalvereniging] gestort en verantwoord als zijnde kantineopbrengsten. Zodoende is getracht een legale herkomst te geven aan deze van misdrijf afkomstige gelden en is sprake van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen gericht karakter heeft.
Vervolgens is de vraag of deze verhullingshandelingen aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdachte met het idee is gekomen om pokerwedstrijden te organiseren waarvan de opbrengst naar [naam voetbalvereniging] zou gaan. Hij heeft zich vervolgens ook bezig gehouden met de organisatie daarvan. Van de pokeropbrengsten werden zowel spelers als schuldeisers betaald. Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte zich bemoeide met de hoogte van de schulden van de club, de aflossing daarvan en de wijze waarop de pokeropbrengsten in de boekhouding werden verantwoord, zie bijvoorbeeld de telefoongesprekken op 30 juni 2011 tussen de verdachte en [medeverdachte 1] waaruit blijkt dat de verdachte van deze verhullingshandeling vrijwel van meet af aan op de hoogte is. [18]
Het hof is van oordeel dat op grond van deze – alsmede gelet op de overige te bezigen bewijsmiddelen – feiten en omstandigheden, kan worden geconcludeerd dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] , zodat sprake is van medeplegen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Feit 3
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betalingen aan spelers en trainers heeft gedaan, nu dit door zowel de verdachte als alle spelers en trainers wordt ontkend. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn, enerzijds omdat het geldbedrag op de bankrekening van [getuige 1] afkomstig is van stortingen uit Oostenrijk en het Openbaar Ministerie in een eerder strafrechtelijk onderzoek heeft vastgesteld dat deze gelden niet van misdrijf afkomstig zijn, en anderzijds omdat de voetbalclub [naam voetbalvereniging] beschikte over sponsorgelden. De berekening van de Belastingdienst is bovendien niet gebaseerd op een schatting, maar op vergelijkingen, aldus de verdediging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe gesteld dat sprake is van een vermoeden van witwassen ten aanzien van een geldbedrag van € 1.200.000 betreffende betalingen aan spelers bij [naam voetbalvereniging] , en dat de verdachte voor een deel daarvan, te weten € 550.000, geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven die een legale herkomst inhoudt. Volgens de advocaat-generaal is ook overigens niet gebleken van legale inkomsten die een legale herkomst van dit bedrag kunnen verklaren, zodat het niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is van enig misdrijf.
Oordeel van het hof
Allereerst dient te worden onderzocht of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte betalingen heeft gedaan aan spelers en trainers van [naam voetbalvereniging] . De spelers van [naam voetbalvereniging] werden betaald volgens een premiestelsel. De spelers ontvingen € 50 per punt per wedstrijd en € 75 bij winst. De spelers werden niet betaald door de club en de betalingen zijn ook niet verantwoord in de boekhouding. Uit de berekening van de Belastingdienst blijkt dat met de betaling van de spelers en trainers een bedrag van € 1.201.771 [19] was gemoeid. Voor de spelers bedraagt het totale bedrag over de jaren 2007 tot en met 2011 € 969.783 [20] en voor de trainers € 231.988. [21] Naar het oordeel van het hof zijn deze berekeningen voorzien van toelichtingen waarin de uitgangspunten zijn vermeld en is tevens uitgegaan van uit de media verkregen informatie ten aanzien van wedstrijduitslagen.
Het hof stelt vast dat geen direct bewijs bestaat dat voornoemd geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Van de verdachte zijn geen legale inkomsten bekend en bij de Belastingdienst zijn van de verdachte vanaf 2006 geen inkomensgegevens bekend. De verdachte organiseerde daarnaast pokerwedstrijden waarmee opbrengsten werden behaald die voor de voetbalclub waren bestemd. Uit deze en de hiervoor genoemde omstandigheden, vloeit naar het oordeel van het hof voort dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht volgt dat de verdachte heeft kunnen beschikken over een geldbedrag van € 655.920 [22] in de periode van 2007 tot en met 2011 in verband met vanuit Oostenrijk gestorte bedragen op de bankrekening van de partner van de verdachte en die contant zijn opgenomen. De verdediging heeft aangevoerd dat door het Openbaar Ministerie onderzoek is gedaan naar de herkomst van dit geldbedrag en dat daarbij is geconcludeerd dat deze gelden geen criminele herkomst hebben. Naar het oordeel van het hof dient het door de Belastingdienst berekende geldbedrag van € 1.201.771 te worden verminderd met het bedrag waarover de verdachte heeft kunnen beschikken door de contante opnamen die hebben plaatsgevonden in verband met stortingen vanuit Oostenrijk op de rekening van de partner van de verdachte. Het resterende geldbedrag, waarvoor van de verdachte een verklaring mag worden verlangd, bedraagt aldus € 545.851.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de sponsoren voor de club regelde en dat deze sponsoren de betalingen hebben verricht. De verdachte heeft geen namen van sponsoren willen noemen.
Naar het oordeel van het hof kan deze verklaring op geen enkele wijze worden geverifieerd. Gelet op de omstandigheden dat de verdachte de spelers en trainers heeft betaald en hij daarvoor over een aanzienlijk onverklaarbaar vermogen heeft beschikt, mag van de verdachte worden verlangd dat hij zijn verklaring, dat de betalingen werden gedaan met sponsorgeld, onderbouwt met concrete en verifieerbare informatie.
Nu de verdachte dit heeft nagelaten en nu van de verdachte ook anderszins geen legale inkomstenbronnen aannemelijk zijn geworden, is het hof van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het hiervoor genoemde bedrag van € 545.851 dat de verdachte aan de spelers en trainers van [naam voetbalvereniging] heeft betaald, middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist. Het verweer wordt dan ook in zijn geheel verworpen.
Feit 4 (afpersing)
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd, dan wel heeft gedwongen tot betaling van zijn schuld aan [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). Mogelijk heeft [slachtoffer] later nadat hij op internet gegevens heeft nagetrokken over de verdachte, zijn contact met de verdachte als bedreigend ingevuld. Er is echter geen enkel steunbewijs voor de uitlatingen die [slachtoffer] in zijn aangifte aan de verdachte toeschrijft. De verdachte moet ook reeds wegens het ontbreken van opzet met betrekking tot afpersing worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt het volgende. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de verdachte verzocht een vordering voor hem te innen die [medeverdachte 2] had op [bedrijfsnaam 2] .
Op 4 juli 2011 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] telefonisch contact met de verdachte. [23] In dit gesprek heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij bij [bedrijfsnaam 1] , dat wil zeggen bij [medeverdachte 2] , is geweest en dat [medeverdachte 2] een brief heeft afgegeven met iets wat de verdachte moet regelen. Dit gesprek gaat verder over de aankoop van kleding bij [medeverdachte 2] , eventuele sponsoring door [medeverdachte 2] en dat het er uiteindelijk op neerkomt dat de verdachte aan [medeverdachte 2] € 20.000 moet betalen. In dat telefoongesprek heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte meegedeeld dat hij stukken heeft meegekregen van [medeverdachte 2] waarin staat dat een ander bedrijf (het hof begrijpt: [bedrijfsnaam 2] ) nog € 46.000 aan [medeverdachte 2] moet betalen. [medeverdachte 2] wilde de verdachte vragen om er druk achter te zetten bij die mensen.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij er bij was toen [medeverdachte 2] aan de verdachte kleding liet zien en dat [medeverdachte 2] vertelde van zijn vordering op [slachtoffer] en dat [medeverdachte 2] niet door kon dringen bij [slachtoffer] en hem niet kon bereiken. [24]
De verdachte heeft na dit telefoongesprek op 4 juli 2011 telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte 2] en gezegd dat het geregeld gaat worden. Ook wordt afgesproken dat als [medeverdachte 2] hierover benaderd mocht worden, hij moet doen of hij van niks weet. [25] Uit een sms van 6 juli 2011 van de verdachte aan [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] – desgevraagd – moet doen alsof hij al betaald is door de verdachte. [26]
Nadat [slachtoffer] heeft betaald, vindt op 12 juli 2011 een sms-wisseling plaats tussen de verdachte en [medeverdachte 2] . De verdachte bericht [medeverdachte 2] dat alles is geregeld, ‘
alleen ze zeggen dat het bedrag lager is’, en dat [medeverdachte 2] alles kan weggooien. [medeverdachte 2] reageert: “
Echt niet waar, zie papier!” Daarop bericht de verdachte dat hij zich niet druk moet maken, “
niemand neemt meer contact met je op voor dit en als je ze ooit spreekt buigen ze voor je”.
Daarnaast blijkt uit de stukken het volgende. Een paar dagen voor 6 juli 2011 is [slachtoffer] gebeld door de verdachte met de mededeling dat hij kleding wilde bestellen bij [slachtoffer] . De verdachte heeft op 6 juli 2011 in het wegrestaurant Van der Valk (in de buurt van Breda) een afspraak gemaakt met [slachtoffer] over de aankoop van kleding voor [naam voetbalvereniging] . De verdachte was die dag in gezelschap van [medeverdachte 1] ; deze heeft zich afzijdig gehouden van het gesprek. De verdachte heeft toen aan [slachtoffer] een enveloppe gegeven waarin zich stukken bevonden inzake de vordering van [medeverdachte 2] op [bedrijfsnaam 2] . De verdachte heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij een vordering van [bedrijfsnaam 1] had overgenomen en dat die vordering van € 52.000 op het hoofd van [slachtoffer] stond. Vervolgens heeft de verdachte tegen [slachtoffer] bedreigingen geuit zoals weergegeven in de tenlastelegging. Na de ontmoeting heeft [slachtoffer] dreigtelefoontjes en
-sms’jes ontvangen van de verdachte. De strekking daarvan was dat zij eraan zouden komen en dat het geen zin had te vluchten. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij deze bedreigingen heeft ontvangen in de vorm van sms’jes en dat deze niet werden opgeslagen op zijn telefoon. Dit neemt niet weg dat er contact moet zijn geweest tussen de verdachte en [slachtoffer] . Immers, op 9 juli 2011 laat de verdachte aan [medeverdachte 2] weten “
stress in Breda”.
[slachtoffer] heeft na het gesprek op 8 en 9 juli 2011 telefonisch contact opgenomen met de politie te Breda en aangegeven dat hij werd bedreigd door –zo begrijpt het hof – de verdachte. [27] Ook is een afspraak gemaakt om op 12 juli 2011 in persoon aangifte te doen. [slachtoffer] heeft die afspraak op 12 juli 2011 afgezegd omdat hij bang was voor de gevolgen daarvan. [28]
[slachtoffer] heeft [medeverdachte 2] op 7 juli 2011 benaderd om uitleg; deze deed of zijn neus bloedde. [29] Ook heeft hij zijn voormalige compagnons gevraagd om hulp en hij heeft uiteindelijk met hulp van zijn zoon het geld bijeen gebracht. Op 11 juli 2011 heeft [slachtoffer] , in het bijzijn van zijn zoon, bij [naam voetbalvereniging] aan de verdachte € 49.000 in contanten betaald. [30]
Na de aanhouding van de verdachte is de politie (i.c. leden van het onderzoeksteam in de zaak Courage) op 14 oktober 2011 op bezoek geweest bij [slachtoffer] . [31] Uit de mutatie blijkt dat de vrouw van [slachtoffer] toen heeft gezegd dat zij door een hel zijn gegaan en de afspraak van 12 juli 2011 bij de politie te Breda hebben afgezegd uit angst. [slachtoffer] heeft vervolgens op 14 oktober 2011 aangifte gedaan van afpersing.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij directeur is geweest van [bedrijfsnaam 2] en dat hij tijdens zijn directeurschap zaken heeft gedaan met [naam voetbalvereniging] en met [bedrijfsnaam 1] , waarvan [medeverdachte 2] eigenaar was. [bedrijfsnaam 2] is failliet gegaan. [slachtoffer] was toen al geen directeur meer. Omstreeks februari/maart 2011 is [slachtoffer] bezocht door [medeverdachte 2] , die een regeling wilde treffen voor een openstaande factuur van [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 2] ten bedrage van ongeveer € 25.000. [slachtoffer] heeft gewezen op het faillissement en zijn eigen positie en heeft aangegeven dat hij die factuur ook niet kon betalen. Hij heeft [medeverdachte 2] verwezen naar de toenmalige eigenaren.
[getuige 2] , de zoon, heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – bevestigd dat zijn vader hem om hulp heeft gevraagd omdat hij werd afgeperst en op zeer korte termijn € 52.000 moest betalen. [getuige 2] heeft daarop met spoed geld van zijn bankrekening opgenomen.
In het dossier is een kopie gevoegd van de originele faillissementsaanvraag van [bedrijfsnaam 2] . [32] Hierop is vermeld dat [verzoekster] , gevestigd te Enschede, verzoekster 1 is. Dit in tegenstelling tot de bij [naam voetbalvereniging] aangetroffen bescheiden [33] , waarop bij zowel punt 1 als punt 2 [bedrijfsnaam 1] als verzoekster staat en als gevolg daarvan twee vorderingen heeft op [bedrijfsnaam 2] .
Het hof leidt uit de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden af dat de verdachte zich tegenover [medeverdachte 2] bereid heeft verklaard een vordering te innen door druk uit te oefenen op [slachtoffer] . De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van de stukken die [medeverdachte 2] hem heeft gegeven en heeft met [medeverdachte 2] afgesproken dat hij zal doen voorkomen dat hij de vordering van [medeverdachte 2] heeft overgenomen. Tegen [slachtoffer] heeft de verdachte gezegd dat de vordering € 52.000 bedroeg. Het hof stelt vast dat de brief die [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] heeft meegekregen vervalst is. Uit dit stuk blijkt dat [bedrijfsnaam 1] twee vorderingen (punten 1 en 2) op [bedrijfsnaam 2] zou hebben, terwijl uit het originele stuk blijkt dat [bedrijfsnaam 1] één vordering heeft van € 23.128,65. Nu [medeverdachte 1] op basis van de stukken die hij heeft meegekregen van [medeverdachte 2] tegenover de verdachte spreekt over een vordering van € 46.000, kan het niet anders zijn dan dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] een vervalst stuk heeft meegegeven waarin zijn oorspronkelijke vordering van circa € 25.000 is verhoogd tot € 46.000. Deze gang van zaken vindt ook bevestiging in de e-mail van 7 juli 2011 van [slachtoffer] aan [medeverdachte 2] . [34] [slachtoffer] vermeldt daarin de zeer negatieve en als onprettig ervaren benadering door de verdachte op 6 juli 2011 en daarin geeft [slachtoffer] ook aan dat door de verdachte een veel hogere vordering is ingediend dan de hem bekende vordering van ongeveer € 25.000. De verdachte heeft, zonder dat daarvoor uit het dossier de reden blijkt, de vordering op enig moment kennelijk verhoogd van € 46.000 tot een bedrag van € 52.000 en getracht dit gehele bedrag van [slachtoffer] te ontvangen.
Door met [medeverdachte 2] af te spreken dat hij zich afzijdig houdt als [slachtoffer] hem over de vordering benadert, kon de verdachte bij de inning zelfstandig te werk gaan. Uit het feit dat de verdachte aan [medeverdachte 2] een bericht stuurt dat er stress is in Breda, leidt het hof af dat de verdachte er op uit was om [slachtoffer] te bedreigen. Ook de zinsnede in een bericht aan [medeverdachte 2] “buigen ze voor je” kan niet anders worden verstaan dan dat de verdachte de schrik er goed heeft ingejaagd bij [slachtoffer] . Noch [medeverdachte 2] noch de verdachte hebben voor deze sms-wisseling en het taalgebruik een andere, begrijpelijke en afdoende verklaring kunnen geven.
Het hof stelt verder vast dat [slachtoffer] , die niet persoonlijk aansprakelijk was voor de vordering van ruim € 23.000 van [medeverdachte 2] op [bedrijfsnaam 2] , na inschakeling van familie binnen een zeer kort tijdsbestek op 11 juli 2011 in contanten – en naar het hof begrijpt zonder kwitantie – aan de verdachte € 49.000 afdraagt terwijl hij aan de verdachte geen schuld had. Daarbij had zijn zoon nog een bedrag van € 3.000 in zijn schoen voor het geval de verdachte geen genoegen zou nemen met betaling van € 49.000 in plaats van de door hem geëiste € 52.000. [35] Naar het oordeel van het hof is [slachtoffer] enkel overgegaan tot betaling omdat hij zich daartoe gedwongen voelde door de door de verdachte geuite bedreigingen zoals door [slachtoffer] verwoord.
Dat betekent dat het hof, mede gelet op de overige te bezigen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan afpersing van [slachtoffer] op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij de periode van 1 maart 2010 tot en met 6 oktober 2011 te Haarlem, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan personen uit het publiek om door middel van een kansspel, te weten "pokeren" (de variant "Texas Hold 'em"), mede te dingen naar prijzen, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling te weten (onder meer) door het leggen van kaarten, waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend;
2:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 maart 2010 tot en met 6 oktober 2011, te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens geldbedragen van in totaal EURO 43.099,35 verworven, voorhanden gehad, overgedragen en gebruik gemaakt, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2011, te Haarlem, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte telkens geldbedragen (in totaal EURO € 545.851), verworven, voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4:
hij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 11 juli 2011 te Haarlem en Breda en Meerkerk, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van EURO 49.000, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- tegen voornoemde [slachtoffer] werd gezegd: "Die vordering op jou is 52.000 Euro. Dit staat op jouw kop. Ik heb die vordering overgenomen van [bedrijfsnaam 1] . Je kan mijn naam en telefoonnummer doorgeven aan de politie, dat maakt mij niet uit. Je kan onderduiken in Barbados of zo, dat maakt mij niet uit. Ik heb overal vrienden. Ook hier in Breda ken ik de [naam] . Je moet binnen een paar dagen betalen." en "Dat maakt niet uit, het is op jouw kop gezet, ik kom het bij jou halen", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte was de initiatiefnemer van de pokeravonden bij voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] en heeft gedurende een lange periode de organisatie van deze pokeravonden bij de club op zich genomen. Uit het dossier blijkt dat er op deze avonden door de spelers aanzienlijke geldbedragen zijn ingezet en ook verloren. Naar algemene ervaringsregels brengt deelname aan deze vorm van pokeren het risico van verslaving en negatieve financiële gevolgen met zich mee. De verdachte wist dat spelers grote bedragen verloren, maar dit heeft hem er niet van weerhouden de illegale pokeravonden te organiseren. De opbrengst voor de organisatoren kon op zo’n avond oplopen tot wel € 4.000. Van de opbrengst werden contante betalingen gedaan aan spelers. Wat overbleef van de pokergelden, stortte [medeverdachte 1] onder een valse benaming en in overleg met verdachte op de bankrekening van [naam voetbalvereniging] . Daarnaast heeft de verdachte een omvangrijk bedrag betaald aan spelers en trainers van [naam voetbalvereniging] zonder daarvoor premies en loonheffing in te (doen) houden en af te (doen) dragen. Door deze betalingen heeft de verdachte een groot geldbedrag witgewassen. Door de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Het regulier handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing van [slachtoffer] . De door verdachte geuite bedreigingen hebben geleid tot betaling van een bedrag van € 49.000. Hoe ingrijpend de financiële en vooral emotionele gevolgen van dit feit in dit geval zijn geweest, blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen stukken van [slachtoffer] . Hieruit komt naar voren dat het slachtoffer en zijn echtgenote nog steeds kampen met psychische klachten naar aanleiding van dit feit. Het gewetenloze handelen van de verdachte heeft bij [slachtoffer] langdurige gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Dit rekent het hof de verdachte zeer zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2016 is hij eerder ter zake van overtreding van de Wet op de kansspelen onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking komt. Het hof ziet in de ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede de omstandigheid dat het hof de verdachte ook voor het onder 3 ten laste gelegde veroordeelt, reden een hogere straf op te leggen dan door de rechtbank opgelegd. De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van het hof echter niet een gevangenisstraf van een duur als door de advocaat-generaal gevorderd.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat in eerste aanleg sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van veertien maanden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de op te leggen straf. Ook in hoger beroep is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Immers, de verdachte heeft op 17 december 2014 hoger beroep ingesteld en op 23 december 2016 wordt arrest gewezen. Gelet echter op de geringe overschrijding zal het hof volstaan met de enkele constatering daarvan.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden. Het hof zal echter gelet op de overschrijding van de redelijke termijn volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden duur.

In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Het hof is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten drie pokertafels, fiches, vijf pokerkoffers en administratie, dienen te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder feit 1 bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 50.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 7.361,76.
Materiële en immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelde partij heeft verzocht de reële proceskosten voor de rechtsbijstand in hoger beroep toe te wijzen.
Het hof zal het salaris van de advocaat van de benadeelde partij beoordelen aan de hand van het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte (genormeerde) werkzaamheden en van het belang van de zaak. Aan de verrichte werkzaamheden worden punten toegekend waaraan aan de hand van een tarievencategorie een bepaalde vergoeding wordt gekoppeld.
Naar het oordeel van het hof is aldus voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij kosten ten behoeve van rechtsbijstand heeft gemaakt in hoger beroep. Voor de vaststelling van die vergoeding zal het liquidatietarief IV (voor zaken met een geldwaarde van € 40.000 tot € 98.000: één punt: € 894) als uitgangspunt worden genomen, tenzij de benadeelde partij minder dan dit bedrag vordert.
Voor het onderhavige geval geldt dat de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep een processtuk heeft ingediend. Daarvoor wordt één punt toegekend. Van het verrichten van overige werkzaamheden is niet gebleken. Het hof acht dan ook geen grond aanwezig om meer dan één punt in hoger beroep toe te kennen. Er zal derhalve een bedrag van € 894 worden toegewezen ten behoeve van in hoger beroep gemaakte kosten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63, 317 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1 van de Wet op de kansspelen en de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3
STK diverse SPEELTAFEL;
15
ZAK Diverse Kl: gekleurd SPEEL FICHES poker;
5
STK Koffer LEGE KOFFERS poker koffers;
2
ZAK Document ADMINISTRATIE in sealbag.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50.500,00 (vijftigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 49.000,00 (negenenveertigduizend euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 894(
achthonderdvierennegentig euro).
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50.500,00 (vijftigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 49.000,00 (negenenveertigduizend euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
286 (tweehonderdzesentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 december 2016.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]

Voetnoten

1.[.]
2.[.]
3.[.]
4.[.]
5.[.]
6.[.]
7.[.]
8.[.]
9.[.]
10.[.]
11.[.]
12.[.]
13.[.]
14.[.]
15.[.]
16.[.]
17.[.]
18.[.]
19.[.]
20.[.]
21.[.]
22.[.]
23.[.]
24.[.]
25.[.]
26.[.]
27.[.]
28.[.]
29.[.]
30.[.]
31.[.]
32.[.]
33.[.]
34.[.]
35.[.]