[appellanten] zijn bij dagvaarding van 8 september 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2015, dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [appellanten] als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie, en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie.
De zaak is aangebracht op de rol van 24 november 2015.
[appellanten] hebben op 12 januari 2016 een memorie van grieven genomen.
[geïntimeerden] hebben op 23 februari 2016 een memorie van antwoord, met producties, genomen.
Op 12 juli 2016 hebben [appellanten] een akte genomen. Daarin hebben zij het hof verzocht om hervatting van het volgens hen sinds 5 januari 2016 van rechtswege geschorste geding in de stand waarin dat zich bevond bij schorsing, te weten het nemen van grieven door [appellanten] Voor het geval dat aan [appellanten] niet zou worden toegestaan een memorie van grieven te nemen, verzoeken zij de zaak naar de rol te verwijzen voor het nemen van een (inhoudelijke) akte wijziging en aanvulling van de eis en grieven tevens overlegging nadere producties.
[geïntimeerden] hebben op 26 juli 2016 een antwoordakte genomen en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van [appellanten] , met veroordeling van [appellanten] in de kosten van die akte.
Na daartoe bij rolbeslissing van 31 augustus 2016 in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben [appellanten] bij brief van 2 september 2016 nadere stukken overgelegd. Tevens hebben [appellanten] daarbij verzocht een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen.
Bij brief van 6 september 2016 hebben [geïntimeerden] hierop gereageerd en geconcludeerd dat ook dit verzoek van [appellanten] dient te worden afgewezen.
Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor arrest, onder bepaling dat het pleidooi op 13 september 2016 geen doorgang zal vinden.