ECLI:NL:GHAMS:2016:5418

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
23-003099-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2014. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die betrokken was bij de teelt van hennep. De veroordeelde, geboren in Iran in 1964, had zijn woning ter beschikking gesteld voor de hennepkwekerij en was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk telen en aanwezig hebben van 827 hennepplanten, evenals diefstal van stroom. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 68.014,64 aan de staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze vordering toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat er substantiële aanwijzingen waren voor eerdere oogsten in de hennepkwekerij, wat de verklaring van de veroordeelde dat de bevindingen te wijten waren aan de opbouw van de kwekerij met tweedehands apparatuur ongeloofwaardig maakte. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een bedrag van € 69.527,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het hof schatte dit voordeel uiteindelijk op € 7.000,00, gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde over zijn opbrengsten.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde de verplichting opgelegd om € 7.000,00 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 9 december 2016.

Uitspraak

parketnummer: 23-003099-14
datum uitspraak: 9 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2014 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-660052-13 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 68.014,64.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2014 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk telen en aanwezig hebben van 827 hennepplanten en diefstal van stroom.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 6 augustus 2014 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 68.014,64 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 december 2016 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 827 hennepplanten en medeplichtigheid aan het opzettelijk telen van deze hennepplanten en aan diefstal van stroom.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2016 en 25 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de veroordeelde hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Aanvullende overweging

Uit het aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2012 (2012077900-7, p. 6-10) blijkt dat bij het onderzoek dat is verricht in de hennepkwekerij is geconstateerd dat er stof lag op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, op het stoffilter van de koolstofcilinder en op het rotorblad. Voorts bevond zich kalkaanslag op de onderkant van de potten, het afdekzeil en het irrigatiesysteem. In de hennepkwekerij zijn tevens gedroogde hennep tussen droognetten en droogrekjes met kennepafval aangetroffen. Deze bevindingen duiden naar het oordeel van het hof op de realisatie van minimaal één eerdere oogst. De verklaring van de veroordeelde, inhoudende dat het voorgaande te wijten is aan de opbouw van de kwekerij met tweedehands apparatuur stelt het hof in het licht van de resultaten van het verrichte onderzoek als ongeloofwaardig terzijde.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 69.527,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij van de opbrengst van een oogst na aftrek van kosten 10%, te weten € 7.000,00, zou ontvangen als vergoeding voor het ter beschikking stellen van zijn woning voor de hennepkwekerij. Voorts heeft hij verklaard dat hij zelf geen kosten voor de kwekerij heeft hoeven maken. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de veroordeelde voor de gerealiseerde oogst € 7.000,00 heeft ontvangen.
De kosten voor de elektriciteit komen slechts voor aftrek in aanmerking, indien deze door de veroordeelde zijn voldaan. Hoewel de veroordeelde ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard de kosten voor de afgetapte elektriciteit deels te hebben voldaan, is deze stelling niet aannemelijk geworden, nu zij niet is onderbouwd met stukken. Het hof zal dan ook aan deze stelling van de veroordeelde voorbijgaan.
Het wederechtelijk verkregen voordeel wordt op grond van het vorenstaande geschat op € 7.000,00.

Verplichting tot betaling aan de staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 7.000,00.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
7.000,00 (zevenduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.000,00 (zevenduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 december 2016.
Mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.