ECLI:NL:GHAMS:2016:5394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
200.186.065/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad in driehoeksverhouding tussen kweker en tuincentrum met tussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Maintenance Trading Company B.V. (MTC) tegen Praxis Doe-het-zelf-Center B.V. Het geschil betreft een onrechtmatige daad in een driehoeksverhouding tussen een kweker, een tuincentrum en een tussenpersoon. MTC, de appellante, heeft een vordering ingesteld tegen Praxis, de geïntimeerde, omdat de afname van planten door Praxis substantieel lager was dan de geaccordeerde prognose. De kweker, [X] Pot- en Perkplanten B.V., had een contractuele relatie met de tussenpersoon [Y] Export B.V., die op haar beurt de bestellingen bij de kweker plaatste. De rechtbank Amsterdam had eerder de vorderingen van [X] afgewezen, maar MTC stelt dat Praxis onrechtmatig heeft gehandeld door de belangen van [X] niet in acht te nemen. Het hof oordeelt dat er een zorgvuldigheidsverplichting rustte op Praxis jegens [X], gezien de jarenlange handelsrelatie en de afhankelijkheid van [X] van de afname door Praxis. Het hof concludeert dat Praxis onzorgvuldig heeft gehandeld door de bestellingen niet conform de afspraken na te komen, wat heeft geleid tot schade voor [X]. Het hof verklaart dat Praxis onrechtmatig heeft gehandeld en verwijst de zaak terug voor schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.065/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/577142 / HA ZA 14-1149
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 december 2016
Maintenance Trading Company B.V.,
gevestigd te Zwanenburg,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
Praxis Doe-het-zelf-Center B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.F.A. van Zielst te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna MTC en Praxis genoemd.
Op 22 juli 2015 heeft de rechtbank Amsterdam onder bovenvermeld zaak-/rolnummer een vonnis gewezen tussen [X] Pot- en Perkplanten B.V. (hierna: [X] als eiseres en Praxis als gedaagde. Bij dagvaarding tevens mededeling van cessie van 21 oktober 2015 heeft MTC aan Praxis medegedeeld dat [X] haar vordering op Praxis aan MTC heeft overgedragen. Tevens heeft MTC daarbij hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 juli 2015.
Partijen hebben vervolgens de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 2 september 2016 doen bepleiten, MTC door mr. mr. J.J. van Deventer, advocaat te Haarlem, en Praxis door mr. S.A. Voermans, advocaat te Amsterdam en mr. L.F.A. van Zielst, voornoemd. Mr. Van Deventer heeft gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
MTC heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen zoals die in eerste aanleg door [X] zijn ingesteld zal toewijzen, Praxis zal veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 11.829,-, dat op grond van het bestreden vonnis aan Praxis is voldaan, met veroordeling van Praxis in de kosten van het geding in beide instanties.
Praxis heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van MTC in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.22 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Met de
grieven I en IIwordt aangevoerd dat de rechtbank geen juist en volledig overzicht heeft gegeven van de feiten van het onderhavige geschil. Het hof heeft deze klachten in aanmerking genomen bij onderstaande samenvatting van de feiten. Voor zover wordt geklaagd over de onvolledigheid van de feiten kan dat niet tot vernietiging van het vonnis leiden, omdat de rechtbank niet was gehouden meer of andere feiten weer te geven dan zij voor haar beslissingen noodzakelijk achtte. Samengevat weergegeven komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[X] was een tuinbouwbedrijf met als hoofdactiviteit het kweken van pot- en perkplanten. Voor het aanbrengen van de zaak in hoger beroep is [X] op 1 december 2015 in staat van faillissement verklaard.
2.2.
Vanaf 2004 leverde [X] verschillende soorten planten, waaronder violen en andere perkplanten, aan Praxis, een vennootschap die onder meer tuinartikelen verkoopt. Daarnaast heeft [X] (incidenteel) activiteiten voor Praxis verricht, zoals het behulpzaam zijn bij de marketing van planten. Zo heeft [X] in 2010 in samenwerking met Praxis een ‘roadshow’ georganiseerd ter promotie van haar planten. In 2011 noemde het personeelsblad van Praxis [X] haar ‘belangrijkste plantjesleverancier’.
2.3.
In de periode vanaf ongeveer 2007 tot medio 2011 was (aanvankelijk) [A] (verder: [A] ) de verantwoordelijke inkoper bij Praxis. Vanaf april 2011 was [B] inkoper bij Praxis. Vanaf het aantreden van [A] als inkoper sloot Praxis geen rechtstreekse overeenkomsten meer met tuinders, maar kocht zij haar planten in via groothandel [Y] Export B.V. (verder: [Y] ), die op haar beurt overeenkomsten sloot met tuinders zoals [X] .
2.4.
Per e-mail van 11 november 2010 heeft [A] van Praxis aan [C] (werkzaam bij [X] ) onder meer het volgende gevraagd:
“Zijn er voor komend voorjaar al innovaties in te plannen exclusief voor Praxis denk hierbij aan bijvoorbeeld Petunia’s die een meter lang worden of juist hele mooie bolvormen krijgen.
(...)
ik zou de uitdaging neer willen leggen om voor 2011 te komen met 5 innovaties op gebied van perkplanten, waar we een verhaal omheen kunnen vertellen. willen jullie dit nagaan en hierbij ook de veredelaars betrekken (…)”
2.5.
[X] is naar aanleiding hiervan aan de slag gegaan met het ontwikkelen van een nieuw concept, in samenwerking met Modiform B.V., een bedrijf gericht op verpakkingen en kweeksystemen voor de tuinbouw, en Concept Factory B.V., een bedrijf dat zich bezig houdt met marketing en productontwikkeling voor de tuin- en plantbouw. Als noviteiten zijn (onder meer) ‘8-packs’ en 17 cm potten ontwikkeld voor Praxis.
2.6.
[X] heeft op 14 januari 2011 samen met Concept Factory een presentatie gegeven op het kantoor van Praxis om het nieuwe concept te presenteren.
2.7.
Op 20 januari 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [D] (werkzaam bij [Y] ) en (werknemers van) [X] . Tijdens dit overleg zijn de leverweken en aantallen van verschillende planten, waaronder de noviteiten, besproken.
2.8.
Per e-mail van 25 januari 2011 (10.27 uur) heeft [D] ( [Y] ) aan [X] het volgende geschreven:
“PLANNING
DEZE WEEK DE PRIJZEN BEVESTIGEN ZODAT IK MET […] [ [A] , hof] IN DE SLAG KAN.”
2.9.
Per e-mail van 25 januari 2011 (15.35 uur) met als onderwerp ‘planning plus prijzen praxis 2011’ heeft [D] ( [Y] ) aan [X] een lijst met planten en prijzen doorgestuurd, waaronder een bepaalde hoeveelheid van de nieuwe producten.
2.10.
Bij e-mail van 1 februari 2011 heeft [C] (werkzaam bij [X] ) aan [A] de volgende vraag gesteld:
“Zou je een indicatie kunnen geven in welke percentages de gewassen in de bijlage in de 8-pack zou willen zien?”
2.11.
Per e-mail van 10 februari 2011 heeft [A] hierop geantwoord:
“komen jullie aub met een voorstel, kan ik hierop reageren.”
2.12.
[X] heeft hierna op 10 februari 2011 aan Praxis een verdeling in
procenten gestuurd, welke bijlage per e-mail van 11 februari 2011 door [A] is
geretourneerd aan [X] met de mededeling ‘doorgesproken met [C] ’.
2.13.
[X] is vervolgens gestart met het kweken van de op de lijst genoemde
planten. Op 4 mei 2011 is [X] naar [A] van Praxis gegaan met monsters van alle soorten 8-packs perkplanten die op dat moment leverklaar waren. [A] heeft de getoonde monsters goedgekeurd. De monsters zijn diezelfde week ook aan [D] van [Y] getoond.
2.14.
In het voorjaar van 2011 heeft [Y] ten behoeve van de doorlevering aan Praxis minder planten afgenomen en tegen een lagere prijs dan waar [X] op had gerekend.
2.15.
[X] heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 22 september 201 1 een door haar geschreven verslag genaamd: “Met vertrouwen in elkaar - als leveringen anders lopen dan gepland” naar Praxis gezonden, met het verzoek hierop te reageren en de kwestie te bespreken. In het verslag staat onder meer:
“(...)
Helaas is de afzet van een deel van onze planten dit voorjaar (2011) minder soepel verlopen dan in voorgaande jaren. De afzet van de exclusief voor Praxis ontwikkelde noviteiten, de 8-packs en de 17 cm potten, verliep niet volgens afspraak. Ook de afzet van de violen in 9 cm pot en de aardbeien in rode hangpot is niet volgens afspraak verlopen. De gemaakte afspraken inzake aantallen, leverweken en prijs van bovengenoemde artikelen zijn eenzijdig door Praxis/ [Y] geschonden.
(...)
Tenslotte betrekken wij in dit verslag ook de niet nagekomen afspraken betreffende de afhandeling van kosten van de door Praxis/ [Y] en [X] georganiseerde roadshow in 2010. Door dit alles heeft [X] grote financiële schade opgelopen.
(…)”
2.16.
Voor het najaar 2011 heeft [D] van [Y] per e-mail van 23 juni 2011 een lijst met planten en aantallen aan [X] doorgemaild, met het verzoek hem daarover te bellen.
2.17.
Ook voor de herfst 2011 werden door [Y] minder planten ten behoeve van Praxis afgenomen dan waarop [X] had gerekend.
2.18.
[X] heeft zowel met Praxis als met [Y] gesprekken gevoerd in verband met de door haar gestelde schade in verband met de lage afnameaantallen. Dit heeft uiteindelijk - op 8 februari 2012 - geleid tot een regeling met (enkel) [Y] , in welk kader [Y] aan [X] onder meer € 133.000,- heeft betaald. Daarnaast werd tussen [Y] en [X] een afnameverplichting voor het jaar 2012 tot en met 2014 overeengekomen. Deze schikking bevat een finale kwijting.
2.19.
Bij brief van 15 november 2013 is Praxis namens [X] gesommeerd om de door [X] geleden schade te vergoeden. Praxis heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.20.
Tussen partijen heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. [F] (van 2002-2007 senior inkoper bij Praxis) heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor, voor zover van belang, verklaard:
“Met [X] kwam ik de prijzen, de leveringen, de data van levering, de aantallen en het assortiment overeen. De afwikkeling, inclusief de betaling werd vervolgens door Royal [Y] gedaan. Ik zou Royal [Y] omschrijven als een logistiek provider. Daar bedoel ik mee dat de planten direct werden ingekocht bij [X] maar dat de logistieke afwikkeling zoals de betaling door Royal [Y] werd geregeld.
(…)
Naar aanleiding van de door Praxis bedachte acties werd de inkoop gedaan. U moet weten dat planten op de week worden gekweekt. Dit betekent dat al een half jaar van te voren moet worden besloten welke planten moeten worden ingekocht. Dit is geen vrijblijvende business. De bevestiging van de aantallen van de ingekochte planten werden doorgegeven aan de logistiek provider. Deze aantallen konden nog wel in beperkte mate toe- of afnemen.”
2.21.
[G] (van 2006-2012 inkoper bij Praxis) heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor onder meer verklaard:
In 2011 werd [ [A] ] net als ik hoofd inkoper. Dat heeft niet lang geduurd, ongeveer een half jaar en eind 2011 is hij weg gegaan. Eind 2011 werd mij duidelijk dat het geschil waar deze zaak om draait open stond. Ik ben mij er toen in gaan verdiepen en heb het dossier geraadpleegd en gesprekken gevoerd met [X] en [A] . Mij werd duidelijk dat Praxis via [Y] inkocht. De afspraken waren echter niet duidelijk te herleiden. Het was niet duidelijk wie moest worden aangesproken als het fout ging. Ik kon geen duidelijke afspraken terug vinden. Ik zag wel aantallen en begrotingen maar die waren niet te herleiden tot duidelijke afspraken met vermelding van de verantwoordelijkheden. (…) Inkopers blinken niet uit in het bijhouden van administratie, zeker [A] niet. Dat bedoel ik als ik zeg dat zaken niet helder zijn opgeschreven.”
2.22.
[A] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor onder meer verklaard:
“De relatie met [X] was intensiever dan met andere kwekers, omdat [X] een groot aandeel van de planten leverde. (…) Ik heb aan [Y] aangegeven dat ik de inkoopprijs te hoog vond. Ik weet niet waarom [Y] de planten bij [X] heeft ingekocht. (…) Ik bepaalde het assortiment op basis van de evaluatie van het afgelopen jaar. De volumes werden eventueel bijgesteld. Ik had contact met kwekers en groothandelaren en ik ging langs bij beurzen. Ik had dus ook contact met [X] . Ik had ongeveer 10 keer per jaar contact met [X] , in sommige periodes was het contact intensiever.
(…) Ik weet niet waarom in 2011 in het algemeen minder planten bij [X] zijn afgenomen dan besteld. Mogelijk ligt dit aan het seizoen.”
2.23.
[B] (voorheen inkoper bij Praxis) heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor onder meer verklaard:
“Ik heb van april 2011 tot juli 2014 bij Praxis gewerkt. In april 2011 ben ik daar begonnen als inkoper voor drie productgroepen: planten, potgrond/meststoffen en potterie. De heer [A] was toen hoofd inkoper en mijn leidinggevende. Dat bleef hij tot het eind van de zomer toen hij werd opgevolgd door [G] . Gedurende de zomer van 2011 ging de verantwoordelijkheid voor de productgroep planten over van [A] naar mij. Ik heb deze toen samen met [Y] van nul opnieuw opgebouwd. Ik had ook niets om op terug te vallen; er waren wel data maar die waren niet verwerkt in de spread sheets van [A] . Ik weet niet of er aantallen plantjes voor het lopende seizoen waren doorgegeven aan [X] . Dat maakt ook niet uit want onze enige leverancier was [Y] .
(…) In de zomer van 2011 merkte ik dat de heer [A] op een zijspoor kwam. Vrij snel daarna was hij weg. De reden hiervoor ken ik niet.”
2.24.
[I] (eigenaar van Concept Factory) heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor, voor zover van belang, verklaard:
“De besprekingen die ik had bij [X] voerde ik altijd met de heer [X] . (…) Ik werd betaald door [X] en deels door Modiform. Hoe [X] deze kosten verder verwerkte was aan hem. (. . .) Praxis wilde groei creëren in de verkoop van planten, dat is de ontwikkeling waarbij ik werd betrokken. Er werd gezocht naar verbetering van de marges, zowel voor Praxis als voor [X] . (…) Er waren uiteindelijk exclusief voor Praxis drie lijnen ontwikkeld die voor de lange termijn waren bedoeld, dat heb ik ook van Praxis gehoord. (…) meestal heb je het dan over drie tot vijf jaar. (…) De vraag of Praxis bij [X] bepaalde verwachtingen heeft gewekt kan ik niet beantwoorden. Dat geldt ook ten aanzien van de afname. De ontwikkeling van een productlijn doe je als tuinder in de hoop dat het handel oplevert. In het algemeen betaalt de retailer niet op voorhand een bedrag voor innovatie. Als de ontwikkeling klaar is dan moet uiteindelijk de inkoper al dan niet akkoord geven. Als er geen akkoord komt moet je als leverancier je verlies nemen. Ik weet niet of [A] akkoord heeft gegeven in dit geval (…).”
2.25.
[J] (bestuurder en enig aandeelhouder van [Y] ), heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor, voor zover van belang, verklaard:
“ [Y] Export is een service provider. Wij doen logistiek, trading en advies. Wij handelen in potplanten (…) maar kweken die niet zelf. Wij kopen die producten dus in. Bij Praxis hebben wij een adviserende rol. Samen met Praxis worden acties gepland. Naar aanleiding van de plannen kan er soms een contract worden gesloten met een producent. Wij doen dan de afhandeling van zo’n contract. Dit contract komt dan tot stand tussen [Y] en de producent. Wij doen de inkoop van de producten en de logistieke afhandeling. Als er een actie met Praxis wordt gepland dan wordt de kweker daar ook bij betrokken. Nadat de strategie is uitgezet worden door ons de formaliteiten zoals de contracten en de operationele zaken geregeld.
(…) De Praxis winkels kunnen meer of minder planten bestellen. Het komt niet vaak voor dat door de winkels minder planten worden besteld. Als dat gebeurt dan probeert [Y] tot een oplossing te komen met de producent. U vraagt mij wie het risico zou moeten dragen van een verschil tussen het aantal bestelde planten en de afname daarvan. Dat is [Y] . In deze zaak voelde ik mij verplicht om tot een oplossing met [X] te komen. Praxis is mijn klant en ik ( [Y] ) ben de klant van [X] . De financiële en administratieve stroom gaat tussen [Y] en [X] . Ik vind dan ook dat Praxis geen aandeel heeft in deze zaak. De verantwoordelijkheid hiervoor rust bij [Y] . Dat neemt niet weg dat het vervelend is als er minder producten worden afgenomen. (…) [Y] koopt zonder dat daar instructies van een retailer aan ten grondslag liggen geen planten in bij een kweker. (…) Eerst wordt een actiekalender gemaakt op basis daarvan wordt een prognose gemaakt van de te verkopen aantallen en een omzettarget. Naar mate de tijd vordert worden de aantallen aangepast. Als er duidelijkheid is over de aantallen dan worden die besteld bij de kweker. In de loop van de tijd kunnen de aantallen nog wel worden aangepast maar dan heb je het over een marge van 10% tot 20%. De prijsafspraken worden gemaakt tussen [X] en [Y] . Ik kan mij wel voorstellen dat als Praxis, [Y] en [X] om de tafel zaten dat er dan over prijzen werd gesproken. Maar de vraag is of zo een gesprek dan in de verkennende fase werd gevoerd. Het kan zo zijn dat producten die oorspronkelijk door een bepaalde retailer zoals Praxis zijn ingekocht bij een andere retailer te koop worden aangeboden. (…) U vraagt mij of Praxis [Y] heeft gedwongen om minder planten bij [X] af te nemen. Voor zover mij bekend is dat niet het geval. (…) Er zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt tussen Praxis en [Y] , dan wel [Y] en de kwekers, over de verdeling van het risico als minder wordt afgenomen dan besteld. Als er een probleem is tussen vraag en aanbod dan wordt geprobeerd om tot een onderlinge oplossing te komen. Maar daar zijn geen vaste afspraken voor. (…)”

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft [X] , samengevat weergegeven, gevorderd dat:
a. voor recht wordt verklaard dat Praxis onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld en dat Praxis verplicht is de dientengevolge door [X] geleden en nog te lijden schade te vergoeden;
b. Praxis wordt veroordeeld tot betaling aan [X] van € 260.000,- te vermeerderen met rente, alsmede tot betaling van verdere schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
een en ander onder veroordeling van Praxis in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [X] afgewezen en daartoe onder meer het volgende overwogen. Niet kan worden geoordeeld dat Praxis [Y] heeft aangezet tot wanprestatie jegens [X] . Voor zover de schikking tussen [Y] en [X] niet tegemoetkwam aan de belangen van [X] , heeft [X] onvoldoende gesteld dat Praxis bij haar handelen rekening had moeten houden met de belangen van [X] . De stelling dat Praxis als werkgever van [A] aansprakelijk is voor de schade die [A] met zijn (vermeende) disfunctioneren heeft aangericht is tardief, zodat aan deze stelling met een beroep op de goede procesorde wordt voorbijgegaan.
3.3.
Met
grief IVkomt MTC op tegen het oordeel dat Praxis niet onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld. Volgens de grief hebben een gebrekkig functionerende [A] en het ontbreken van kennis en informatieoverdracht aan [B] ertoe geleid dat vrij acuut, namelijk met ingang van april/mei 2011 veel producten bij [X] niet meer werden afgenomen, terwijl de kas vol stond. Praxis heeft haar interne problemen niet goed opgelost, zij heeft niet bij [X] nagevraagd welke afspraken er waren gemaakt en heeft onvoldoende gedaan om de schade te beperken. Aldus heeft Praxis zich in haar gedrag onvoldoende de belangen van [X] aangetrokken, aldus nog steeds MTC.
3.3.1.
In deze zaak gaat het om een driepartijenverhouding waarin Praxis bestellingen plaatste bij [Y] en waarin vervolgens [Y] een bestelling bij [X] plaatste. Er bestond geen rechtstreekse contractuele relatie tussen Praxis en [X] . De grief stelt de vraag aan de orde of Praxis onzorgvuldig – en daarmee onrechtmatig – jegens [X] heeft gehandeld. Praxis kan jegens [X] uit onrechtmatige daad aansprakelijk worden gehouden als zij heeft gehandeld in strijd met een op haar rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens [X] . Een dergelijke verplichting kan in een geval als het onderhavige aan de orde zijn indien [X] zozeer was betrokken bij de voorbereiding op, en de inhoud, planning en plaatsing van bestellingen van Praxis bij [Y] , alsmede bij de uitvoering daarvan, dat Praxis zich de belangen van [X] had dienen aan te trekken en haar handelen mede op de belangen van [X] had dienen af te stemmen. De vraag of in dit geval op Praxis een zorgvuldigheidsverplichting rust en, zo ja, of Praxis hiermee in strijd heeft gehandeld, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
3.3.2.
Het hof acht in dit geval de volgende feiten en omstandigheden van belang. Tussen Praxis en [X] bestond een jarenlange handelsrelatie die werd gekenmerkt door een informele wijze van samenwerken. [X] was voor een groot deel van haar omzet van Praxis afhankelijk, terwijl [X] in een interne publicatie van Praxis werd omschreven als ‘onze belangrijkste plantjesleverancier’ (zie onder 2.2). Vanaf 2004 sloten Praxis en [X] rechtstreeks overeenkomsten. Dit veranderde weliswaar met de komst van [A] , maar deze verandering stond niet eraan in de weg dat partijen geregeld rechtstreeks overleg bleven houden (zie onder meer onder 2.4, 2.10, 2.11, 2.15, 2.18, 2.20-2.22). Praxis nam ook rechtstreeks met [X] contact op om innovaties exclusief voor Praxis te ontwikkelen en in te plannen. Dit betrof niet alleen innovaties die [X] zelf ontwikkelde, maar ook innovaties die [X] ten behoeve van Praxis bij derden uitzette, zoals bij Modiform en Concept Factory (zie onder 2.4-2.6). Uit de getuigenverklaring van [A] en uit de onder 2.10-2.12 bedoelde e-mails van 1, 10 en 11 februari 2011 blijkt voorts dat Praxis op detailniveau betrokken was bij de samenstelling van het assortiment van [X] ten behoeve van Praxis. Zo stemde [X] het assortiment en de verpakkingen af op de verschillende huislijnen van Praxis. Verder is van belang dat, gelijk MTC onweersproken heeft gesteld, ook de seizoensplanning nauwkeurig was afgestemd met Praxis, en wel zo, dat de planten waarover het in dit geding gaat volgens planning voor verkoop gereed waren op het moment dat het voorjaarsseizoen op zijn einde liep. MTC heeft onweersproken gesteld dat partijen daarmee beoogden om Praxis’ voorjaarsseizoen met de innovaties van [X] te verlengen.
3.3.3.
MTC heeft onweersproken aangevoerd dat het opkweken van planten voor een bepaalde periode of voor een actie geen ‘vrijblijvende business’ is. Met het opkweken van planten moet een half jaar tevoren worden begonnen. Het gaat om grote aantallen planten waarbij het productieproces zo is ingericht dat de planten in een specifieke periode op afroep beschikbaar zijn om in de winkels geplaatst te kunnen worden. [X] maakt haar kosten gedurende het proces van het opkweken van de planten. Als de planten niet door Praxis worden afgenomen, blijft [X] met een grote en specifieke partij planten zitten die niet zomaar via alternatieve kanalen kunnen worden verkocht. Voor Praxis was voorzienbaar dat het niet-afnemen van die planten zou leiden tot grote schade bij [X] .
De wijze waarop [X] haar assortiment, de verpakkingen en het kweekschema specifiek op de wensen van Praxis had afgestemd deed derhalve, in elk geval vanaf het moment dat [X] aanving met de kweek van de door Praxis geaccordeerde planten, een grote afhankelijkheidsrelatie ontstaan. Hoewel de definitieve bestellingen pas kort voor levering en via tussenkomst van [Y] werden geplaatst, bracht die afhankelijkheidsrelatie in de gegeven omstandigheden, mede gelet op de wijze waarop de samenwerking tussen partijen was gegroeid, mee dat Praxis bij het plaatsen van de definitieve bestellingen rekening moest houden met de gerechtvaardigde belangen van [X] . Concreet kwam dit erop neer dat Praxis in beginsel de door haar geaccordeerde geprognotiseerde aantallen planten daadwerkelijk via [Y] bij [X] diende af te nemen, en wel binnen de gebruikelijke marges (zie de onder 2.25 aangehaalde verklaring van [J] , waaruit volgt dat afwijkingen van 10-20% niet ongebruikelijk waren).
3.3.4.
MTC heeft onweersproken gesteld dat de via [Y] geplaatste orders vanaf mei 2011 tot en met het najaar van 2011 substantieel lager waren dan de door Praxis geaccordeerde kweekplannen. MTC heeft aangevoerd dat dit valt te wijten aan omstandigheden die voor rekening en risico van Praxis komen. Daarbij doelt MTC, kort gezegd, op het slecht functioneren van inkoper [A] , de gebrekkige door [A] gevoerde administratie en de gebrekkige overdracht aan een onervaren inkoper [B] . Voorts verwijt MTC Praxis dat, na het vertrek of uitvallen van [A] , geen contact is gezocht met [X] om helderheid te krijgen over de gemaakte afspraken.
3.3.5.
Praxis heeft dit betoog, waarvoor steun valt te ontlenen in de onder 2.21 en 2.23 aangehaalde getuigenverklaringen van [G] en [B] , niet gemotiveerd weersproken. Wel heeft zij als verweer gevoerd dat de kleinere bestellingen hun grond vonden in de hoogte van de prijs, althans in het weer in 2011. Praxis heeft deze verweren echter onvoldoende onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen in het licht van het feit dat [X] reeds in de e-mail van 25 januari 2011 (15.35 uur) prijzen had genoemd, terwijl [X] onder verwijzing naar informatie van het KNMI heeft aangevoerd dat het in het voorjaar en het najaar van 2011 juist goed weer is geweest. Voor zover het verweer steunt op de getuigenverklaring van [A] , wordt dit verworpen gelet op de niet concrete en weinig consistente verklaring van [A] , die als geen ander op de hoogte moet zijn geweest van de reden van de teruggelopen bestellingen.
3.3.6.
Het vorenoverwogene, in onderlinge samenhang beschouwd, voert tot de volgende slotsom. Praxis had zich in de gegeven omstandigheden de belangen van [X] dienen aan te trekken en haar handelen mede op de gerechtvaardigde belangen van [X] dienen af te stemmen. Dat heeft zij niet gedaan door vanaf mei 2011 tot en met het najaar van 2011 (via [Y] ) bij [X] een substantieel lager aantal planten af te nemen dan zij eerder in 2011 in het vooruitzicht had gesteld. Aldus heeft Praxis onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [X] gehandeld.
3.4.
Grief IV is daarom gegrond. Dit brengt mee dat
grief IIIverder geen behandeling behoeft.
3.5.
Het hof zal voor recht verklaren dat Praxis onrechtmatig heeft gehandeld jegens [X] als bedoeld in 3.3.6. MTC vordert voorts dat Praxis wordt veroordeeld tot betaling aan MTC van een bedrag van € 260.000,- aan schadevergoeding en verwijzing naar de schadestaat.
3.6.
Het hof ziet aanleiding om de schadeberekening aan zich te houden zal MTC in de gelegenheid stellen een akte te nemen teneinde haar schade als gevolg van het onder 3.3.6 bedoelde onrechtmatig handelen door Praxis onder verwijzing naar reeds overgelegde of nader over te leggen producties nader feitelijk en concreet te onderbouwen. Vervolgens zal het hof Praxis in de gelegenheid stellen een antwoordakte te nemen.
3.7.
Voor het overige zijn de door partijen gedane bewijsaanbiedingen niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.8.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 24 januari 2017 voor akte aan de zijde van MTC als onder 3.6 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, J.W. Hoekzema en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.