ECLI:NL:GHAMS:2016:5326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
23-004400-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne door een bagagemedewerker op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Egypte in 1957, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne op 23 juni 2013 te Schiphol. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van 22.406,2 gram cocaïne, die was aangetroffen in een koffer op de luchthaven. De verdachte had de koffer van de carrousel gehaald en was met deze koffer weggereden, wat leidde tot zijn aanhouding. Tijdens het proces heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de inbeslagname van de smartphones van de verdachte rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de drugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als bagagemedewerker op Schiphol in overweging genomen, evenals de schadelijke gevolgen van cocaïne voor de gezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004400-13
Datum uitspraak: 8 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15‑800765-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 23 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
hij op of omstreeks de periode van 19 juni 2013 tot en met 23 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Hoofddorp, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 22.406,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, - voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, - zich (daartoe) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en/of - (daartoe) voorwerpen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat hij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), - het boekingsformulier van de koerier verkregen/ontvangen en/of - een notitie gemaakt/gekregen met het claimtagnummer van de koerier en de tekst 'zwarte koffer' en/of - zich naar Schiphol begeven en/of - de koffer van de koerier apart gelegd bovenop carrousel 31 en/of - zich begeven naar bagagekelder West met een trekker terwijl verdachte daar niet stond ingedeeld en/of - de koffer van carrousel 31 gehaald en deze op de grond geplaatst en/of - opdracht gegeven de koffer op de trekker te zetten en/of - vervolgens deze koffer op de trekker gezet en/of - de koffer van de koerier weggereden met de trekker;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bespreking verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

De raadsman heeft aangevoerd dat de gegevens die zijn aangetroffen op de smartphones van de verdachte, onrechtmatig zijn verkregen. De raadsman beroept zich in dit verband op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:2954). De raadsman is van mening dat het uitlezen van de gegevens op de smartphones van de verdachte een inbreuk vormt op diens privéleven, welke inbreuk weliswaar bij wet is voorzien in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar welke bevoegdheid onbegrensd is. Dat is in strijd met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In het verlengde hiervan is eveneens sprake van strijd met artikel 8 EVRM omdat een voorafgaande rechterlijke machtiging of rechterlijk bevel tot onderzoek aan de smartphones ontbreekt.
Aldus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en dient bewijsuitsluiting te volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat ingevolge artikel 94, eerste lid, Sv alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar zijn voor inbeslagname. In de artikelen 95 Sv en 96 Sv is de opsporingsambtenaar de bevoegdheid gegeven om dergelijke voorwerpen in beslag te nemen. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan in het in beslag genomen voorwerp teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd. Het hof verwijst daartoe naar HR 20 februari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ3564) en HR 29 maart 1994 (ECLI:NL:HR:AD2076, NJ 1994/577). Er zijn geen aanknopingspunten om in verband met deze bevoegdheid ten aanzien van de (inhoud) van een smartphone als uitgangspunt anders te oordelen.
Anders dan door de raadsman betoogd, en in weerwil van zijn beroep op voormeld arrest van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden is het hof van oordeel dat de artikelen 94 Sv en 95 Sv een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag vormden voor de inbeslagname van en het daaropvolgende onderzoek in de smartphones van de verdachte. Een rechterlijke machtiging hiervoor was op grond van de wet niet vereist. De betreffende bevoegdheid werd en wordt begrensd door het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van een strafbaar feit.
Mede gelet op de aard van de verdenking in de onderhavige zaak (betrokkenheid van de beslagene bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne), lag onderzoek van de inhoud van de telefoon zonder meer in de rede, en was de daarmee gepaard gaande inbreuk op het privéleven van verdachte gerechtvaardigd. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is daarmee voldaan.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Er is volgens hem onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om aan te nemen dat de verdachte betrokken was bij de invoer van verdovende middelen. Kort samengevat heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Allereerst kan het proces-verbaal van 4 augustus 2013 inzake de telefonische contacten met de telefoons van de verdachte niet gebezigd worden tot het bewijs, aangezien deze contacten dubbeltellingen bevatten en - als goed gekeken wordt naar de gespreksduur van opvolgende gesprekken - helemaal niet kunnen hebben plaatsgevonden.
Daarnaast wist de verdachte niet dat er cocaïne in de koffer zat, zodat opzet en het medeplegen niet kunnen worden bewezen. De verdachte had van een derde de instructie gekregen te verzekeren dat de koffer op de vlucht naar Londen terecht zou komen. Hij vertrouwde de instructie niet en heeft de aangewezen procedure gevolgd door naar zijn leidinggevende (medeverdachte [medeverdachte]) te gaan en zijn twijfels over de koffer te bespreken en aannemelijk is dat de verdachte met de koffer naar een x-ray apparaat reed om die te controleren.
Ten aanzien van het medeplegen moet in het bijzonder worden opgemerkt dat de verdovende middelen reeds Nederland waren ingevoerd op het moment dat de verdachte het eerste sms-contact had met een derde op 23 juni 2013 om 13.36 uur.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het proces-verbaal ter zake de belcontacten
Het proces-verbaal van analyse historische gegevens telecom van 4 augustus 2013 geeft een weergave van telefonische contacten die zijn uitgelezen uit de verschillende telefoons die onder de verdachte in beslag zijn genomen. Met de raadsman (en de advocaat-generaal) stelt het hof vast dat diverse van die telefonische contacten dubbel zijn geteld, hetgeen gelijk verklaart waarom sommige gesprekken lijken te beginnen voordat het vorige is afgerond. Deze enkele constatering maakt echter nog niet dat ervan uit dient te worden gegaan dat deze gesprekken (met uitzondering van de dubbeltellingen) in het geheel niet zijn gevoerd. In weerwil van het verzoek van de raadsman ziet het hof geen beletsel vorenbedoeld proces-verbaal en de inhoud daarvan in zoverre tot het bewijs te bezigen.
Ten aanzien van de overige verweren
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
Op 23 juni 2013 bevonden verbalisanten van de douane zich te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, op het platform vliegtuig bij opstelplaats F04, waar zojuist vlucht [vluchtnummer 1] vanuit Quito en Guayaquil was aangesloten. De verbalisanten waren in het bezit van een aandachtsvestiging, die inhield dat een persoon genaamd [naam 1] met één stuk bagage vanuit Guayaquil via Amsterdam zou doorvliegen met vlucht [vluchtnummer 2] met bestemming Londen. Het bagagestuk woog 14 kilo en zou voorzien zijn van een label met nummer [labelnummer]. Rond 13:20 uur zagen de verbalisanten een koffer vanuit de bagageruimte van voornoemd vliegtuig op de transportband komen, die voldeed aan voornoemde omschrijving, immers kwamen op het label de volgende gegevens voor: London, [vluchtnummer 2], [labelnummer], NME: [naam 1]. Daarbij viel hen op dat op het label met een stift een groot, groen kruis was gezet. Verbalisant [verbalisant] voelde dat de koffer zwaarder was dan het op het label aangegeven gewicht van 14 kilogram.
Hierop werd de koffer geopend en in de koffer werd een sporttas aangetroffen. In de sporttas werden twee rugzakken aangetroffen, waarvan de lipjes waren versloten met tie-wraps. De verbalisanten voelden en zagen in de beide rugtassen contouren van pakketten. In de rugtassen werden in totaal achttien pakketten, omwikkeld met zilverfolie en transparantfolie, aangetroffen. Uit alle pakketten is een representatief monster van de stof ter analyse overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam. Onderzoek door dit Laboratorium zou later uitwijzen dat in de pakketten zich materiaal bevattende cocaïne bevond, met een netto gewicht van 22.406,2 gram.
De pakketten met cocaïne zijn door verbalisanten uit voormelde koffer gehaald en daarvoor in de plaats zijn neppakketten in de koffer geplaatst. De koffer werd diezelfde dag om 14.27 uur weer op de bagageroute geplaatst. Via transferbagageband 22 kwam de koffer uiteindelijk terecht op carrousel 31 in de Westkelder. Op deze carrousel werd de vlucht geladen met de bestemming London en nummer [vluchtnummer 2]. De Koninklijke Marechaussee heeft vervolgens de koffer onder constante observatie gehouden middels camera’s. Om 15.03 uur werd de koffer door medeverdachte [medeverdachte] ([medeverdachte]) bovenop de carrousel gelegd. Medewerkers van de Camera Toezicht Ruimte zagen dat de verdachte, gekleed in oranje werkkleding, op enig moment daarna interesse toonde in voornoemde koffer, terwijl hij niet was aangewezen om zorg te dragen voor de bagageverwerking bij de betreffende carrousel of ten behoeve van de voornoemde vlucht naar Londen. Omstreeks 16:15 uur zagen de medewerkers van de Camera Toezicht Ruimte dat [medeverdachte] voormelde koffer van de bovenzijde van de carrousel had afgenomen en de koffer achter op een bagagetrekker plaatste. Deze bagagetrekker werd bestuurd door de verdachte, die met de bagagetrekker wegreed in de richting van de uitgang naar het E-F gebied, voorbij de dichtstbijzijnde scanapparaten.
Vervolgens werd de verdachte aangehouden. Tijdens het onderzoek aan zijn kleding werd bij hem – onder meer – aangetroffen een notitie voorzien van het opschrift ‘[labelnummer]’ en ‘zwarte koffer’, een notitie voorzien van het opschrift ‘[labelnummer]’ en telefoonnummer [telefoonnummer 1] en een boekingsformulier ten name van [naam 1] voor een vlucht vanuit Guayaquil via Amsterdam naar London met daarop geschreven ‘black suitcase’. In de onder de verdachte in beslag genomen telefoons worden de volgende sms-berichten aangetroffen:
  • ‘Hi brother please i want the telephone number for the driver and i give something if any thing happened. Thanks.’, verzonden op 23 juni 2013 om 13:36 uur naar een contactpersoon “[naam 3]”;
  • ‘Ok the one i have is not working so am going to his house now he wil do it for us. Don’t worry.’, ontvangen op 23 juni 2013 om 14.23 uur van “[naam 3]”;
  • ‘0617284861’, ontvangen op 23 juni 2016 om 15:36 uur van “[naam 3]”;
  • ‘Still waiting brother’, ontvangen op 23 juni 2016 om 16:07 uur (het hof: enkele minuten voordat de verdachte de koffer van de carrousel pakt).
Voorts blijkt dat de verdachte op 22 juni 2013 om 23:29 uur alsmede op 23 juni 2013 tussen 13:53 uur en 16:09 uur telefonisch contact heeft gehad met voornoemd contact “[naam 3]”, die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Ook heeft de verdachte op 22 juni 2013 in de ochtend, middag en avond, op 23 juni tussen 09.11 uur en 09.27 uur alsmede op 23 juni tussen 14:20 uur en het tijdstip van de aanhouding telefonisch contact gehad met een contact ”[naam 2]” of “[naam 2]” die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 3].
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de avond van 22 juni 2013 is benaderd door [naam 2] om erop toe te zien dat voormelde koffer op de vlucht naar Londen zou worden geplaatst. [naam 2] werkte ook op Schiphol en zodoende kende de verdachte hem. De verdachte vertrouwde het naar eigen zeggen niet en heeft de situatie voorgelegd aan zijn leidinggevende [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft de koffer aan de verdachte meegegeven, zodat de verdachte de koffer door de x-ray kon halen. Omdat de verdachte met prioriteit een rolstoel naar vertrekhal 1 moest brengen, besloot hij dat eerst te doen en daarna de koffer door de x-ray te halen die zich in vertrekhal 1 naast lift 8 bevindt, aldus de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte omtrent de identiteit van “[naam 3]” en “[naam 2]” of “[naam 2]” geen nadere gegevens heeft verstrekt en gedurende het onderzoek wisselende verklaringen heeft afgelegd. Niet alleen omtrent het tijdstip van het eerste contact met [naam 2] over de koffer, maar ook over waarom hij de koffer niet vertrouwde en de route naar de x-ray. Verdachte heeft pas in hoger beroep verklaard dat hij van plan was de koffer in vertrekhal 1 naast lift 8 door een x-ray te halen. Deze verklaring legt verdachte af, nadat onderzoek heeft uitgewezen, dat hij de koffer niet in de richting van een van de in de bagagekelder aanwezige x-rays heeft gereden, maar - integendeel - juist een ruimte heeft ingereden waar deze zich niet bevinden.
De verdachte heeft tegenover de KMAR steeds verklaard dat hij vreesde dat de koffer explosieven zou bevatten. Dit laat zich niet rijmen met het gegeven dat verdachte de koffer eerst nadat deze ruim een uur op de carrousel ligt wegrijdt, en dan nog vanwege andere prioriteiten niet direct naar de dichtstbijzijnde x-ray brengt. Later, ook ter zitting in hoger beroep, heeft verdachte weliswaar verklaard dat het wellicht ook om drugs of diamanten ging, maar ook hier stelt het hof vast dat verdachte zijn verklaring aanpast aan de resultaten van het onderzoek.
Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte onmiskenbaar gericht waren op de (verdere) invoer van cocaïne in Nederland. Het was aan hem te bewerkstelligen dat de verdovende middelen die [naam 1] met zich voerde, (juist) niet op de vlucht naar Londen werden doorgezet, maar werden onderschept. De in zijn telefoon aangetroffen sms-berichten geven in samenhang met de bij hem aangetroffen documenten hieraan steun. Daartoe heeft hij nauw en bewust samengewerkt met een persoon of personen, in zijn telefoon aangeduid met ‘[naam 3]”en “[naam 2]” of “[naam 2]” door contact met hem/hen te onderhouden voorafgaand en gedurende de (verlengde) invoer. Aan verdachte kwam als bagagemedewerker van Schiphol een gewichtige rol toe. Hij heeft zijn werkzaamheden elders op de luchthaven onderbroken teneinde ervoor te zorgen dat de koffer van de bagageband op zijn trekker terecht kwam en vervolgens is hij met de koffer gaan rijden.
Gelet op de hoeveelheid telefoongesprekken die reeds op 22 juni 2013 en in de ochtend van 23 juni 2013 door de verdachte met de contacten “[naam 2]” of “[naam 2]” en “[naam 3]” zijn gevoerd, de inhoud van de sms-berichten die door de verdachte op 23 juni 2013 zijn ontvangen door en verstuurd aan deze “[naam 3]” en de notities met daarop de vlucht- en boekingsgegevens die onder de verdachte zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte reeds op voorhand betrokken was bij deze invoer van verdovende middelen in Nederland. Dat de cocaïne op 23 juni 2013 op een moment gelegen tussen 13:20 en 14:27 in de koffer vervangen is door ander materiaal doet derhalve niet terzake.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 23 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de reeds door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis. Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de straf zoals opgelegd door de rechtbank in eerste aanleg. Hij heeft de door de rechtbank opgelegde straf inmiddels uitgezeten. De verdachte is samen met zijn broer belast met de zorg voor zijn moeder.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte betrokken was bij een organisatie. Tot slot dient te worden meegewogen dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van cocaïne gaat voorts gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun (verslavings)behoefte. De verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van zijn positie als bagagemedewerker op de luchthaven Schiphol en heeft door het plegen van dit feit het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld bijzonder geschaad.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden alleszins passend. Het hof ziet in hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd geen aanleiding een hogere straf op te leggen. Daarbij houdt het hof rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk zijn geworden. Het hof ziet echter in die persoonlijke omstandigheden geen aanleiding een lagere dan de hierboven vermelde straf op te leggen – zodat het betoog van de raadsman in zoverre wordt gepasseerd –, nu daarmee geen recht zou worden gedaan aan de ernst van het feit.

Beslissingen ten aanzien van het beslag

De raadsman heeft verzocht dat het op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag zal worden teruggegeven aan de verdachte, nu niet aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag enige relatie heeft tot het tenlastegelegde noch dat het geldbedrag is verkregen als gevolg van enige gedraging die is tenlastegelegd.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat op het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag op dezelfde titel beslag blijft rusten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in eerste aanleg een ontnemingsmaatregel is aangekondigd en dat derhalve inmiddels conservatoir beslag op het geldbedrag is gelegd, of anders nog zal worden gelegd. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het geldbedrag wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking (doorgenummerde pagina 272) blijkt dat in de woning van de verdachte contante geldbedragen zijn aangetroffen met een totale waarde van € 27.400,-. Gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is besproken, bestaat geen discussie dat op het in de woning aangetroffen geldbedrag nog immer beslag rust. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de grondslag van het beslag gedurende het onderzoek is gewijzigd. Het Hof gaat derhalve uit van een klassiek beslag op de voet van artikel 94 Sv. Het hof is van oordeel dat het geldbedrag teruggegeven dient te worden aan de rechthebbende. Wie dat is, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. De verklaring van de verdachte hierover wisselt. De door de raadsman verzochte beslagbeslissing ligt daarom niet in de rede. Het hof zal derhalve de bewaring van het in beslag genomen geldbedrag gelasten ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag ter hoogte van € 27.400,-.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M.J.A. Duker en mr. L.C. van Walree, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2016.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.