Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigden: mr. H. Beeren en mr. O. Priem-Van Keulen (Londen & Van Holland Registeraccountants en belastingadviseurs) te Amsterdam,
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 293.160. Voorts is een bedrag van € 20.773 aan heffingsrente in rekening gebracht.
en woning van € 302.612, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van
dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
2.Feiten
De Transactiebevestiging van de afgesloten Interest Rate Swap luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
€ 2.000.000 (later verhoogd met € 800.000) tegen een variabele rente (Euribor +1%). De vaste rente voor het grootste deel van de lening, met vaste rente, zou uitkomen op ± 5,2%.
Op de Lening zijn met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2008 de volgende bepalingen
Rentepercentage : zie bijzondere bepalingen
Renteberekening : per maand achteraf
(…)
Bijzondere bepalingen:(…)
Leningdeel 1 (variabele rente):- hoofdsom ad. € 7.000.000,00
- rente: Euribor 0,90% per jaar / SWAP (indicatief tarief per heden) 4,2% 120 maanden,
bij betaling per maand achteraf.
De door ons gehanteerde variabele rentestructuur in dit leningdeel 1 geldt gedurende de periode dat een (ons conveniërend) rentederivaat is overeengekomen bij [onderdeel A van bank Y] , waarbij de 1-maands Euribor door middel van een rentederivaat is gedraaid naar een vaste rente.
Het rentederivaat mag slechts worden verhandeld met uitdrukkelijke toestemming van [onderdeel B van bank Y] Alsdan zal door [ [onderdeel B van bank Y] ] gedurende de looptijd van de financiering een constructie worden gehanteerd waarbij op basis van de bestaande variabele rente een nader te bepalen maximum aan toekomstige rentelasten zal worden vastgesteld. Uitgangspunt hiervoor zal zijn dat de leningslasten van de op dat moment geldende hoofdsom op basis van het alsdan vast te stellen maximale rentetarief altijd gedekt wordt door 85% van de bruto jaarhuur.
Gedurende de looptijd van de financiering op basis van een variabele rente zal derhalve te allen tijde een (ons conveniërend) rentederivaat dan wel een hierboven omschreven maximale rentevaststellingsconstructie van toepassing zijn.”
De Net Present Value is een indicatie van de waarde van uw derivaat in het geval van een eventuele vroegtijdige afwikkeling of ‘unwinding’ van de derivaattransactie.’
Cliënt heeft in 2007 financiering aangetrokken van de [onderdeel A van bank Y] (hierna: bancaire geldlening). Op de hoofdsom van de bancaire geldlening is hij een variabele rente verschuldigd. Ter afdekking van het kasstroomrisico heeft cliënt een separaat interest rate swapcontract gesloten (hierna: renteswap). Doordat de variabele rente zich in het jaar waartegen wij (…) bezwaar hebben gemaakt – 2009 – op een lager niveau bevond dan de overeengekomen vaste rente, was de waarde van de renteswap in dat jaar negatief.
(…)
2. De onjuiste verwerking van de feiten & omstandigheden in de aangiften Inkomstenbelasting 2007 e.v.
De fiscale begeleiding van het werkzaamheidsvermogen van cliënt is reeds met ingang van het aanvangsjaar onjuist geweest omdat de negatieve waarde van de renteswap (i) ten onrechte niet naar rato is gepassiveerd op de werkzaamheidsbalans en (ii) ten onrechte niet als schuld ex 5.3 lid 3 Wet IB (…) is verwerkt in box III voor het overige deel.
(…)
Volledigheidshalve merken wij op dat wij hebben vernomen dat thans ten aanzien van de jaren 2007 en 2008 een beroepsprocedure loopt. Wij zullen de advocaat van [belanghebbende] verzoeken een aanvulling te doen op deze beroepschriften (…).”
De constellatie was een vastgoedlening, waarvoor ter afdekking van het rente risico door u met [onderdeel A van bank Y] een renteswap was afgesloten (tezamen: ‘de swapconstructie’).
In de praktische uitwerking in de periode na afsluiting rezen bij u tegen deze swapconstructie bezwaren, die zich als volgt laten memoreren: (1) de lening kende een aflossingsstructuur,
maar de swap niet, waardoor er in de tijd een groeiend, niet gewenst speculatief deel in de swap ontstond en (2) door de verhoging van de bancaire rentemarge op de vastgoedlening in de periode na afsluiting van de swapconstructie werd de gewenste renterisico afdekking niet volledig gerealiseerd.
Derhalve voldeed de swapconstructie volgens u niet aan de onderliggende bedoelingen.
(…)
Via diverse gesprekken hieromtrent werd uiteindelijk het draagvlak gerealiseerd voor de aanpassingsovereenkomst, waarin de bank u tegemoet is gekomen.”
3.Geschil in hoger beroep
van de IRS.
2. Dient de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen te worden verminderd met de
(negatieve) waarde in het economische verkeer van de IRS.
4.4. Beoordeling van het geschil
€ -/- 766.531, waarvan € 462.723 toerekenbaar is aan het werkzaamhedenresultaat.
Het saldo van de in 2009 door belanghebbende betaalde swap-premies, voor zover toerekenbaar aan het werkzaamhedenvermogen, bedraagt € 121.857.
De mutatie van de waarde van de IRS, voor zover toerekenbaar aan het werkzaamheden-vermogen, bedraagt € 107.572.
Dit arrest ziet volgens belanghebbende niet op een langlopende lening met een variabele rente. In dit verband wijst belanghebbende op onder meer de volgende verschillen tussen de IRS en de lening:
aanvankelijk 0,9% die tijdens de looptijd van de lening stapsgewijs is verhoogd tot 2,5%;
2. Het Euribor-tarief van de IRS wijkt af van het Euribor-tarief voor de lening; op dit punt
wordt verwezen naar bijlage 3 bij de aanvulling op het hogerberoepschrift van belangheb-
bende;
3. Verschillen tussen tijdvakken waarover de uit hoofde van de IRS – over en weer –
verschuldigde premies worden berekend (enerzijds) en waarover de over de lening
verschuldigde variabele rente wordt berekend (anderzijds), en
4. De omstandigheid dat voor belanghebbende [onderdeel B van bank Y] de wederpartij is van de
leenovereenkomst en dat een ander lichaam, [onderdeel A van bank Y] , de wederpartij is van de IRS-
overeenkomst.
Aan de mogelijkheid van het vormen van een passiefpost is de rechtbank volgens belanghebbende abusievelijk voorbijgegaan.
Overigens heeft de vaststellingsovereenkomst uit 2012 volgens belanghebbende geen betekenis voor de kwalificatie van de verhouding tussen IRS en geldlening in het onderhavige jaar.
De door belanghebbende gesignaleerde verschillen tussen de IRS en de lening acht de inspecteur niet van belang, omdat die verschillen – zoals ook volgt uit de in 2012 tussen belanghebbende en [onderdeel B van bank Y] gesloten vaststellingsovereenkomst – bij aanvang van de IRS en de leenovereenkomst niet waren beoogd. De inspecteur acht het (negatief) waarderen van de IRS in strijd met goed koopmansgebruik.
Op beide data is de 1 maand Euribor rente lager dan de 4,460% waarop de vaste premie is gebaseerd. Voor de IRS heeft een dergelijk renteverschil tot gevolg dat belanghebbende een hogere premie verschuldigd is dan de premie die [onderdeel A van bank Y] aan hem verschuldigd is.
4.4.5. Vaststaat voorts dat de financiële middelen die zijn verkregen met de in 2007 door belanghebbende van [onderdeel B van bank Y] aangetrokken lening van € 7.000.000 (deels) ter beschikking zijn gesteld aan vennootschappen van belanghebbende. Dit betekent dat die lening (in zoverre) een vermogensbestanddeel vormt dat rendabel wordt gemaakt als bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, van de Wet en tot het vermogen behoort van een werkzaamheid als bedoeld in die bepaling. Hiervan uitgaande is tussen partijen niet in geschil dat de lening in een verhouding van 44,97 en 55,03% aan respectievelijk box 1 en box 3 dient te worden toegerekend.
In de offerte voor de leenovereenkomst is vermeld dat in verband met de variabele rente een rentederivaat dient te worden overeengekomen en in de leenovereenkomst zelf is hier onder het kopje ‘Afdekking renterisico’ naar verwezen (zie onder 2.2. uitspraak rechtbank en onder 2.2). Dit betekent dat [onderdeel B van bank Y] aan de door haar aan belanghebbende verstrekte lening de voorwaarde heeft verbonden van een één op één rentederivaat – de IRS – dat bewerkstelligt dat de variabele 1 maand Euribor rente (exclusief opslagen) van de lening is ‘gedraaid’ in een vaste rente. De ter zake van de IRS aan belanghebbende verschuldigde variabele rente (receiver swap premie) en de ter zake van de lening verschuldigde variabele rente (exclusief opslagen) compenseren elkaar, zodanig – en overeenkomstig de bedoeling van partijen – dat belanghebbende over de van [onderdeel B van bank Y] geleende hoofdsom van € 7.000.000 (per saldo) in wezen een vaste rente van 4,460% verschuldigd is. Het risico dat verbonden is aan het ter zake van de lening verschuldigd zijn van een variabele rente (exclusief opslagen) is op deze wijze volledig gedekt. Nu de IRS aldus (causaal) in functie staat van de lening dient met die omstandigheid bij de waardering van de lening en de IRS naar goed koopmansgebruik rekening te worden gehouden. Daartoe dienen de IRS en de lening, bezien in samenhang, voor de toepassing van goed koopmansgebruik te worden gekwalificeerd als een langlopende (hypothecaire) lening van [onderdeel B van bank Y] aan belanghebbende, met een hoofdsom – bij aanvang van de lening – van € 7.000.000 tegen een vaste, jaarlijks verschuldigde rente van 4,460%.
Voor een afzonderlijke (negatieve) waardering van de IRS is dan geen plaats.
Een dergelijke waardering zou immers tot het (ongewenste) gevolg leiden dat bij de jaarwinstberekening lasten in aanmerking worden genomen die betrekking hebben op toekomstige jaren (HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0416, BNB 2004/163, r.o. 3.4). Een dergelijk gevolg zou in strijd zijn met het aan goed koopmansgebruik ten grondslag liggende realiteitsbeginsel.
Naar het oordeel van het Hof zou een (afzonderlijke) waardering van de IRS op basis van de waarde daarvan in het economische verkeer, gegeven dat de receiver swap premie beoordeeld naar balansdatum lager is dan de payer swap premie, ertoe leiden dat lasten die op één of meer latere jaren betrekking hebben in een eerder jaar in aanmerking worden genomen. Hetzelfde geldt indien ter zake van evenbedoeld premieverschil een afzonderlijke passiefpost zou worden opgevoerd. In beide gevallen zou in strijd worden gehandeld met het aan goed koopmansgebruik mede ten grondslag liggende realiteitsbeginsel, meer in het bijzonder – bij de vorming van een afzonderlijke passiefpost – met het in (onder meer) het Baksteenarrest ontwikkelde toerekeningscriterium.
€ 302.572 vanwege de negatieve waarde van het renteswap contract, voor zover toerekenbaar aan het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Nu eiser wat betreft de aftrek van de renteswap premie ad € 121.857 bij het belastbaar inkomen uit werk en woning in het gelijk gesteld wordt, verzoekt verweerder het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te verhogen met een bedrag van € 12.102 met een beroep op interne compensatie. Dit omdat de negatieve waarde van het renteswap contract niet in aanmerking had dienen te worden genomen bij het bepalen van de rendementsgrondslag en dit volgens verweerder bij uitspraak op bezwaar per abuis wel is geschied. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het swap contract op zich wel thuis hoort bij het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, maar hij stelt dat de waarde in het economische verkeer in dit geval op nihil dient te worden
Voorts acht belanghebbende het onjuist dat de inspecteur verdedigt dat een positieve waarde van de IRS wel tot de rendementsgrondslag zou behoren en een negatieve waarde niet.
5.Kosten
6.6. Beslissing
De beslissing is op 29 november 2016 in het openbaar uitgesproken.