ECLI:NL:GHAMS:2016:5302

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
23-001552-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van het Tallon-criterium in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 april 2016, waarin hij was veroordeeld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof van oordeel was dat het Tallon-criterium was geschonden. Dit criterium houdt in dat een opsporingsambtenaar een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht. In deze zaak werd de verdachte door de vraagstelling van de opsporingsambtenaar tot de verkoop van cocaïne gebracht, terwijl zijn opzet daar tevoren niet op gericht was.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 december 2015 door opsporingsambtenaren werd benaderd en dat hij, na een gesprek, cocaïne heeft overhandigd. Het hof oordeelde dat de verdachte niet eerder bezig was met de verkoop van cocaïne en dat hij door de vraagstelling van de opsporingsambtenaar is aangezet tot het plegen van het strafbare feit. Hierdoor is het Tallon-criterium geschonden, wat leidt tot een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Gelet op de ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op de zitting van 13 december 2016.

Uitspraak

parketnummer: 23-001552-16
datum uitspraak: 13 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-037294-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres]).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2016.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Standpunt openbaar ministerie en verdediging

De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep kort samengevat op het standpunt gesteld dat het Tallon-criterium is geschonden, zodat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging

Het hof is van oordeel dat het Tallon-criterium is geschonden. Het openbaar ministerie moet hierom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vervolging. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Feitelijke toedracht
Op 28 december 2015 hebben opsporingsambtenaren B-011 en B-017, gecertificeerd voor het verrichten van pseudokopen, betrokkene 1 (de latere verdachte) en betrokkene 2 benaderd. Het bevel pseudokoop betrof betrokkene 2, “dan wel zijn mededaders”. De verdachte en betrokkene 2 stonden met elkaar te praten en keken ondertussen de straten door. B-017 sprak beiden aan en vroeg hen of ze bekend waren in de buurt. De verdachte reageerde hierop en zei dat zij dat waren. B-017 vroeg beiden of zij wisten waar
hij “wat lekkers kon krijgen.” Hierop antwoordde de verdachte dat je verderop lekkere Surinaamse broodjes kon halen. B-017 zei tegen de verdachte dat hij iets anders bedoelde, hij wilde “snoep, wit”. De verdachte zei dat hij dat kon regelen en over een kwartiertje terug kon zijn, want hij moest het nog afwegen. Ongeveer 20 minuten later overhandigde de verdachte aan B-017 een klein plastic zakje met daarin een wit bolletje. Dit bolletje bleek naderhand cocaïne te bevatten.
Tallon-criterium
Op grond van het zogeheten Tallon-criterium mag een opsporingsambtenaar een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Oordeel hof
Naar het oordeel van het hof is de verdachte door de vraagstelling van B-017 tot de verkoop van cocaïne gebracht, terwijl zijn opzet daar tevoren niet op was gericht. Het verzoek van B-017 om “snoep”, “wit” kan niet anders worden opgevat dan als een verzoek om cocaïne. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat betrokkene 1 reeds daarvoor bezig was met de verkoop van cocaïne. Sterker, de verdachte had geen cocaïne bij zich. Door het handelen van B-017 is hij ertoe gebracht cocaïne te gaan halen, om deze vervolgens te kunnen verkopen. Gelet hierop is het Tallon-criterium geschonden en is sprake van een vormverzuim als bedoeld in 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Rechtsgevolg
Ingeval sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is “het belang dat het geschonden voorschrift dient”. De tweede factor is “de ernst van het verzuim”. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Indien de rechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376). Daarvan is sprake ingeval de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht (HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0613, NJ 2010/441).
Zoals hiervoor vastgesteld is de verdachte door het handelen van de politie gebracht tot het begaan van het onderhavige strafbare feit, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht. Het hof zal daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 december 2016.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.