In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 12 februari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van ongeveer 4,52 gram cocaïne op 7 augustus 2014 te Diemen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde is niet uitgesloten, en het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 1.100 euro, subsidiair 21 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep een lagere geldboete en taakstraf geëist. Het hof heeft de straf bepaald op 50 uren taakstraf en 25 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft ook de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in overweging genomen, evenals de openheid van zaken die de verdachte heeft gegeven tijdens de zitting.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de oudste raadsheer niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.