ECLI:NL:GHAMS:2016:5263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
23-003137-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne op Schiphol

Dit arrest betreft het hoger beroep van een verdachte die op 18 december 2000 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 707,6 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte was eerder door de rechtbank Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, maar heeft de eerdere straf van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de lange tijd die verstreken is sinds het delict, de positieve ontwikkeling van de verdachte in haar leven, en het feit dat zij geen eerdere veroordelingen had. De advocaat-generaal had een taakstraf van 150 uren geëist, en het hof heeft deze eis overgenomen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met inachtneming van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

parketnummer: 23-003137-15
datum uitspraak: 9 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 18 april 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15-031487-00 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2016 en 25 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 18 december 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 707,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
subsidiair:
zij op of omstreeks 18 december 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 707,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het primair bewezen verklaarde tot een andere strafoplegging dan de rechtbank komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 december 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 707,6 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 700 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2016 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsrapport van 6 juli 2016, opgemaakt door reclasseringswerker [naam] van Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba, dat naar aanleiding van het onderhavige feit is opgemaakt. Blijkens dit rapport beging verdachte het delict in een voor haar emotioneel instabiele periode. Inmiddels heeft verdachte haar leven op de rails en heeft zij een goede baan en een gezin met kinderen.
Hoewel de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zichzelf passend is voor een dergelijk feit, ziet het hof aanleiding anders te oordelen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het feit dateert van meer dan vijftien jaar geleden, de verdachte haar leven sindsdien een positieve wending heeft gegeven, de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een first offender was en eveneens niet is gebleken dat de verdachte nadien opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur, zoals ook gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M. Iedema en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool en mr. D. Zeiss, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 december 2016.
Mr. R.M. Vennix en mr. D. Zeiss zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...........]
.