In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kostenvergoeding voor rechtsbijstand in een belastingkwestie. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn broer, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van zijn woning en garage door de heffingsambtenaar van de gemeente Heerhugowaard. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 206.000 en de garage op € 18.000, maar na bezwaar werden deze waarden verlaagd. De belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand verleend door zijn broer, die als jurist werkzaam was. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de broer wel degelijk beroepsmatig rechtsbijstand verleende, ondanks hun familierelatie. Het Hof concludeerde dat de broer gemachtigd was om namens de belanghebbende op te treden en dat er kosten verbonden waren aan de verleende rechtsbijstand. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en kende de belanghebbende een kostenvergoeding toe van in totaal € 1.238, inclusief griffierecht.