ECLI:NL:GHAMS:2016:5103
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, gepleegd tussen 1 oktober 2010 en 2 maart 2011. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 37.269,60 aan de staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter heeft deze vordering op 6 december 2013 toegewezen.
De veroordeelde heeft tegen zowel het straf- als het ontnemingsvonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 30 oktober 2015 en 11 november 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals het verweer van de raadsman van de veroordeelde. De advocaat-generaal stelde dat er meerdere oogsten hadden plaatsgevonden in de kwekerij, terwijl de raadsman betoogde dat dit niet het geval was en dat de apparatuur mogelijk tweedehands was aangeschaft. Het hof oordeelde dat de stellingen van de raadsman niet voldoende onderbouwd waren en verwierp het verweer.
Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het eerder genoemde bedrag aan de staat. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting van 25 november 2016.