ECLI:NL:GHAMS:2016:5101

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
23-002675-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen van 411 hennepplanten en diefstal van stroom, gepleegd tussen 1 april 2011 en 7 juni 2011. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van EUR 35.119,84 aan de staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter legde een verplichting op tot betaling van EUR 31.441,83. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 november 2016 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van EUR 10.833,00 zou betalen. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de veroordeelde voordeel heeft behaald uit de hennepteelt, aangezien alleen bewezen is dat hij hennepplanten heeft geknipt. Daarom heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal afgewezen.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de vordering tot betaling aan de staat werd afgewezen. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 25 november 2016.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002675-13
Datum uitspraak: 25 november 2016 (ontneming)
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 mei 2013 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-660023-12 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Procesgang

De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 mei 2013 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het opzettelijk telen en aanwezig hebben van 411 hennepplanten en diefstal van stroom, toebehorende aan [bedrijf], in de periode van 1 april 2011 tot en met 7 juni 2011.
Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van EUR € 35.119,84.
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 14 mei 2013 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR € 31.441,83 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 november 2016 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het bewerken van een hoeveelheid hennepplanten in de periode van 1 april 2011 tot en met 7 juni 2011.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Beoordeling van de vordering tot ontneming

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 10.833,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
In de strafzaak tegen de veroordeelde is louter bewezen dat de veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan het bewerken van hennep, door het knippen van hennepplanten. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is dat de veroordeelde uit die hennepteelt zelf voordeel heeft behaald en zal de vordering van de advocaat-generaal om die reden afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst afde vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 november 2016.
[.........]
.