Uitspraak
1.Inhoud van het verzoek
2.Procesverloop
3.Beoordeling van het verzoek
4.Beslissing
€ 830,00(achthonderdendertig euro).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2016. Het verzoekschrift was ingediend door de verdachte, geboren in Suriname, die verzocht om een vergoeding uit 's Rijks kas voor de kosten van rechtsbijstand in verband met zijn strafzaak. De totale kosten die de verzoeker claimde, bedroegen € 876,49 voor rechtsbijstand, € 280,00 voor het opstellen van het verzoekschrift en € 550,00 voor een eventuele behandeling in raadkamer.
De rechtbank had het verzoek om vergoeding afgewezen, met de overweging dat, gezien de inhoud van het strafdossier, de kans op vrijspraak gering was en dat de verdachte een (voorwaardelijke) straf zou hebben gekregen indien de zaak op zitting was gekomen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker. De verzoeker was niet verschenen in raadkamer, maar zijn advocaat heeft het beroep toegelicht en betoogd dat de rechtbank een onjuist criterium had gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek.
Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de gemaakte kosten. Echter, het hof heeft wel een vergoeding van € 830,00 toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, wat het standaardbedrag is voor beide instanties. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor wat betreft de gevraagde vergoeding, en het hof heeft de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker bevolen.