ECLI:NL:GHAMS:2016:5037

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
R 000709-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand ex artikel 591a Sv afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2016. Het verzoekschrift was ingediend door de verdachte, geboren in Suriname, die verzocht om een vergoeding uit 's Rijks kas voor de kosten van rechtsbijstand in verband met zijn strafzaak. De totale kosten die de verzoeker claimde, bedroegen € 876,49 voor rechtsbijstand, € 280,00 voor het opstellen van het verzoekschrift en € 550,00 voor een eventuele behandeling in raadkamer.

De rechtbank had het verzoek om vergoeding afgewezen, met de overweging dat, gezien de inhoud van het strafdossier, de kans op vrijspraak gering was en dat de verdachte een (voorwaardelijke) straf zou hebben gekregen indien de zaak op zitting was gekomen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker. De verzoeker was niet verschenen in raadkamer, maar zijn advocaat heeft het beroep toegelicht en betoogd dat de rechtbank een onjuist criterium had gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek.

Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de gemaakte kosten. Echter, het hof heeft wel een vergoeding van € 830,00 toegekend voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, wat het standaardbedrag is voor beide instanties. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor wat betreft de gevraagde vergoeding, en het hof heeft de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000709-16/ (591a Sv)
Parketnummer eerste aanleg: 13/245283-12
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2016 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte],
geboren te district Suriname (Suriname) op [geboortedag] 1959,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. [naam 1],
[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van:
kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 876,49,
kosten ten behoeve van het opstellen en indienen van dit verzoekschrift ten bedrage van € 280,00 en indien er een behandeling in raadkamer dient te volgen, ten bedrage van € 550,00.

2.Procesverloop

De raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verzochte vergoeding voor de kosten rechtsbijstand afgewezen en hiertoe – kort gezegd – overwogen dat kijkend naar het strafdossier (waaronder de bekennende verklaring van verzoeker), de inschatting is dat verzoeker, indien deze zaak wel op zitting was gekomen, niet zou zijn vrijgesproken en dat hem een (voorwaardelijke) straf zou zijn opgelegd.
Het hoger beroep is ingesteld namens verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer, van het onderhavige verzoekschrift en van de stukken met betrekking tot de behandeling van dit verzoek in eerste aanleg.
Het hof heeft op 8 juli 2016 de advocaat-generaal en mr. [naam 2] namens de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Mr. [naam 3] heeft het beroep in raadkamer toegelicht en – kort gezegd – aangevoerd dat de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek een onjuist criterium heeft gehanteerd. Verzoeker heeft weliswaar verklaard dat hij de gewraakte bewoordingen heeft geuit, maar heeft ook verklaard dat hij aangever niet heeft bedreigd. Er zijn gronden van billijkheid voor toekenning van de verzochte vergoeding, aldus mr. [naam 3].
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het appel.

3.Beoordeling van het verzoek

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd in een (beleids)sepot.
Indien en voor zover naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van een vergoeding voor de kosten van een raadsman, kan hij daartoe op de voet van art. 591a, tweede lid, Sv besluiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 volgt dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een dergelijke vergoeding en bij het bepalen van de hoogte daarvan – waarbij het in wezen gaat om de beantwoording van de vraag of het redelijk is dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten of geheel of gedeeltelijk uit ’s Rijks kas dienen te worden vergoed – ook kan worden betrokken in hoeverre de gewezen verdachte de gemaakte kosten aan zichzelf te wijten heeft.
Uit het onderliggende strafdossier blijkt dat de verdenking jegens verzoeker is ontstaan naar aanleiding van een aangifte van bedreiging. Verzoeker heeft tijdens het verhoor op 14 augustus 2012 verklaard dat hij tegen de aangever zou hebben gezegd: ‘Meneer als u mij aanraakt gaat u dood he?’. De zaak is op 15 juli 2015 geseponeerd vanwege het feit dat de zaak te oud was.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, aangezien gezegd kan worden dat verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij deze kosten heeft moeten maken. Wel zal, nu het hier om een beoordeling van het al dan niet bestaan van gronden van billijkheid gaat waar uit de aard der zaak discussie over mogelijk is, het hof toewijzen het verzoek tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, ten bedrage van € 830,00, zijnde het geldende standaardbedrag voor beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep ter zake de gevraagde vergoeding op de voet van artikel 591a Sv.
Kent uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van
€ 830,00(achthonderdendertig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, M.J.A. Plaisier en M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. K.D.M. de Lange als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 29 juli 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 830,00 (achthonderdendertig euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [.............]
Amsterdam, 29 juli 2016.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.