ECLI:NL:GHAMS:2016:5003

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
K14-219
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen strafvervolging van politiemensen voor geweld bij aanhouding in hotelbar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 november 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen drie verbalisanten. Klager, die op 1 januari 2013 in een hotelbar de orde verstoorde, werd door de politie aangehouden. Tijdens de aanhouding zou klager zich verzet hebben, wat leidde tot het gebruik van geweld door de verbalisanten. Klager heeft de verbalisanten beschuldigd van mishandeling, valse aangifte en valsheid in geschrifte. Het hof heeft de camerabeelden van de aanhouding bekeken en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen van klager. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat het verzet van klager niet op de beelden waarneembaar was, maar het hof oordeelde dat de verbalisanten niet onterecht hadden gehandeld. De beslissing van de officier van justitie om niet tot vervolging over te gaan werd door het hof bevestigd. Het hof heeft het beklag van klager in al zijn onderdelen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K14/0219 van
[klager]
,
in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 2 juni 2014 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen de
verbalisanten [beklaagde 1] , [beklaagde 2] en [beklaagde 3](hierna: de beklaagden) ter zake van mishandeling (door [beklaagde 1] ), het doen van valse aangifte (door [beklaagde 1] en [beklaagde 2] ) en het plegen van valsheid in geschrifte en meineed (door [beklaagde 1] , [beklaagde 2] en [beklaagde 2] ).

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 11 april 2016 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en van het namens de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Amsterdam opgemaakte ambtsbericht van 14 augustus 2014.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld het beklag op 30 juni 2016 toe te lichten. Namens klager is diens gemachtigde in raadkamer verschenen. De gemachtigde heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Het hof heeft beklaagden [beklaagde 1] , [beklaagde 2] en [beklaagde 2] ieder afzonderlijk in de gelegenheid gesteld op 30 juni 2016 te worden gehoord.
[beklaagde 1] is, daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B.W. Newitt, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen. Hij heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen. De gemachtigde heeft daartoe het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde notitie, die bij de stukken is gevoegd.
[beklaagde 2] en [beklaagde 2] zijn niet in raadkamer verschenen. Hun gemachtigde, mr. L. Mannheims, advocaat te Amsterdam, heeft namens [beklaagde 2] en [beklaagde 2] om aanhouding verzocht, welk verzoek het hof op voorhand heeft toegewezen. Gelet op hetgeen hieronder wordt overwogen, ziet het hof geen reden meer [beklaagde 2] en [beklaagde 2] opnieuw op te roepen.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.Feiten en omstandigheden

Klager lag in de nacht van 31 december 2012 op 1 januari 2013 te slapen op een bank in de bar van het Intell hotel aan de Nieuwezijds Kolk in Amsterdam. Verzoeken van het personeel om het hotel te verlaten heeft klager beantwoord met agressief gedrag (het maken van slaande en schoppende bewegingen in hun richting). Daarop heeft het personeel de politie gebeld en zijn de verbalisanten ( [beklaagde 1] , [beklaagde 2] en [beklaagde 2] ) omstreeks 03.50 uur ter plaatse verschenen.
Over hetgeen daarna is voorgevallen verschillen de lezingen.
Volgens de verbalisanten, zoals gerelateerd in hun proces-verbaal van bevindingen van 1 januari 2013, hebben zij klager aangesproken en verzocht het hotel te verlaten. Toen deze daartoe geen aanstalten maakte en [beklaagde 1] en [beklaagde 2] klager daarop wilde vastpakken, heeft klager zich verzet door trappende bewegingen in hun richting te maken. Verbalisant [beklaagde 2] heeft klager vervolgens nogmaals gewaarschuwd dat hij mee moest werken en dat er anders gepast geweld zou worden toegepast. Omdat klager ook toen niet reageerde, is hij door [beklaagde 1] en [beklaagde 2] aangehouden voor overtreding van artikel 3.26 van de Algemene Plaatselijke Verordening (ordeverstoring in een horecagelegenheid) en hebben de verbalisanten geweld gebruikt om klager onder controle te krijgen. In de ontstane worsteling heeft klager wederom trappende bewegingen in de richting van verbalisanten gemaakt en heeft hij [beklaagde 2] ook daadwerkelijk geraakt. Het door de politie gebruikte geweld is aan een meerdere gemeld en er is een geweldsrapport opgemaakt.
Na de aanhouding van klager had [beklaagde 1] pijn aan zijn pink. In het ziekenhuis bleek die pink te zijn gebroken. [beklaagde 1] heeft daarom op 1 januari 2013 aangifte gedaan van (zware) mishandeling door klager.
Ook [beklaagde 2] heeft op 1 januari 2013 aangifte gedaan van mishandeling door klager vanwege de (rake) trap van klager tijdens de worsteling.
Volgens klager lag hij op de bank in de lobby/bar van het hotel te slapen toen hij door de verbalisanten werd besprongen. Herinneringen aan hetgeen toen is voorgevallen, heeft hij niet. Klager is daarna strafrechtelijk vervolgd voor het door de verbalisanten gerelateerde verzet van klager tegen zijn aanhouding (wederspannigheid). Tijdens de behandeling van zijn strafzaak heeft klager voor het eerst de camerabeelden van zijn aanhouding gezien. Volgens hem komt hetgeen op die beelden is te zien niet overeen met hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd. Klager heeft naar aanleiding daarvan aangifte gedaan tegen de verbalisanten ter zake van mishandeling (door [beklaagde 1] ),
het doen van valse aangifte (door [beklaagde 1] en [beklaagde 2] ) en het plegen van valsheid in geschrifte en meineed (door [beklaagde 1] , [beklaagde 2] en [beklaagde 2] ).
Klager voelt zich in zijn visie gesterkt door de vaststellingen van de rechtbank, zoals weergegeven in het vonnis van 27 juni 2013 waarbij hij werd vrijgesproken van wederspannigheid.
Volgens de rechtbank was het door de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen gerelateerde verzet van klager niet op de beelden waar te nemen, waar dat gelet op de kwaliteit van die beelden, indien gebeurd, wel waarneembaar had moeten zijn. Ook heeft de rechtbank kanttekeningen geplaatst bij de betrouwbaarheid van voornoemd proces-verbaal omdat het door de verbalisanten toegepaste geweld (in het bijzonder het meermalen met de vuist uithalen naar het hoofd/bovenlichaam van [beklaagde 1] ) daarin niet is vermeld.
Klager is in hoger beroep wel voor de wederspannigheid veroordeeld. Het hof heeft bij arrest van 4 september 2015 overwogen dat het bij het opleggen van de straf rekening heeft gehouden met het feit dat [beklaagde 1] disproportioneel geweld jegens klager heeft gebruikt.
Klager heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Naar aanleiding van de aangifte van klager heeft het Bureau Veiligheid Integriteit en Klachten een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, waarna de officier van justitie te Amsterdam heeft besloten de zaak tegen de betrokken verbalisanten te seponeren. Dit is aan de gemachtigde van klager bij brief van 3 maart 2014 meegedeeld.
Het hier aan de orde zijnde beklag richt zich tegen die beslissing.

6.Overwegingen van het hof

Het hof heeft allereerst te beoordelen of vervolging op basis van de aanwijzingen in het dossier ertoe zou kunnen leiden dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd, tot een bewezenverklaring zou komen. Als dat niet het geval is, heeft het hof te beoordelen of aanvullend onderzoek tot een andere opvatting zou kunnen leiden. Indien een bewezenverklaring mogelijk zou kunnen zijn, dient het hof vervolgens te beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is dat de vervolging kan rechtvaardigen.
Valsheid in geschrifte dan wel meineed en het doen van valse aangiften
Volgens klager hebben de drie verbalisanten valsheid in geschrifte dan wel meineed gepleegd door in hun proces-verbaal van bevindingen te vermelden dat klager schoppende bewegingen in hun richting heeft gemaakt, terwijl uit de camerabeelden blijkt dat dit niet zo is. Daarnaast hebben de verbalisanten niet in het proces-verbaal vermeld dat [beklaagde 1] klager meerdere vuistslagen op het hoofd/in het gezicht heeft gegeven. In het verlengde daarvan hebben de verbalisanten [beklaagde 1] en [beklaagde 2] valse aangiften gedaan tegen klager.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft de camerabeelden van het Inntel hotel bekeken en heeft daarop het volgende waargenomen.
Camera 7
Om 03.52.58 arriveren de verbalisanten in de bar van het hotel. Zij lopen achter de portier aan in de richting van klager die daar op een bank zit/ligt. Door een laaghangende lamp is klager niet goed zichtbaar. Te zien is dat de verbalisanten om klagers heen staan en met hem in contact proberen te komen. Om 03.53.39 worden er wat voorwerpen in de directe omgeving van klager verschoven.
Om 03.54.00 proberen de verbalisanten [beklaagde 1] en [beklaagde 2] , die zich aan weerszijden van klager bevinden, klager vast te pakken. Dat lukt niet.
Om 03.54.17 wisselen [beklaagde 1] en [beklaagde 2] van positie.
Om 03.55.10 proberen de drie verbalisanten nogmaals om klager vast te pakken. Daarop volgt een schermutseling waarbij niet goed is waar te nemen wat er precies gebeurt.
Wel is te zien dat [beklaagde 2] om 03.55.26 haar bovenlichaam/hoofd snel naar achteren beweegt, waarna zij het op de bank gelegen been van klager vastpakt en hem aan dat been van de bank aftrekt. Kort voordat klager van de bank af wordt getrokken, maakt [beklaagde 1] enkele slaande bewegingen met zijn arm in de richting van klager.
Camera 6
Om 03.58.15 lopen diverse verbalisanten in de richting van de bar.
Om 03.59.35 komen de verbalisanten terug lopen. Klager loopt daarbij geboeid en voorover gebogen tussen twee verbalisanten in.
Het hof constateert dat op die beelden inderdaad niet is te zien dat klager trappende bewegingen in de richting van de verbalisanten maakt.
Omdat vanuit de camerapositie het zicht op klager beperkt is door een laaghangende lamp, een pilaar en de verbalisanten die om klager heen stonden, kan daaruit echter, anders dan klager lijkt te veronderstellen, niet met zekerheid worden afgeleid dat klager die bewegingen niet heeft gemaakt. Een schoppende beweging zou waarschijnlijk evenmin te zien zijn geweest.
Wat wel te zien is, zijn bewegingen van de verbalisanten toen zij met klager bezig waren, waaronder, in het bijzonder, het plotselinge terugdeinzen van het bovenlijf van [beklaagde 2] . Deze beweging zou een reactie kunnen zijn op een trappende bewegingen van klager in de richting van [beklaagde 2] .
Voor deze hypothese valt steun te vinden in de verklaring van de portier die, zoals uit de camerabeelden blijkt, tijdens het incident dicht bij klager en de verbalisanten stond; hij heeft verklaard dat klager naar de agenten schopte en dat een van de twee vrouwelijke agenten ook daadwerkelijk werd geraakt.
Het hof komt, gelet op het voorgaande, dan ook tot de conclusie dat hetgeen door klager naar voren is gebracht, onvoldoende is om aan de juistheid van het door de verbalisanten in het betreffende proces-verbaal van bevindingen gerelateerde te twijfelen.
Aanwijzingen dat nader onderzoek tot meer duidelijkheid zou kunnen leiden ontbreken.
Bij deze stand van zaken zou de strafrechter die zou moeten oordelen over het verwijt van valsheid in geschrifte dan wel meineed - en in het verlengde daarvan het doen van valse aangiften - niet tot een bewezenverklaring komen.
Het feit dat de verbalisanten in voornoemd proces-verbaal niet hebben beschreven welk geweld er tegen klager is gebruikt, maar hebben volstaan met de mededeling dat van het gebruikte geweld een afzonderlijke geweldsrapportage zal worden opgemaakt, maakt dat niet anders.
Het hof acht het beklag ten aanzien van dit onderdeel dan ook ongegrond.
Mishandeling
Volgens klager heeft verbalisant [beklaagde 1] hem mishandeld, door hem zonder dat daar een aanleiding voor was meerdere keren met de vuist tegen het hoofd te slaan.
Het hof stelt voorop dat het geven van vuistslagen in het gezicht van een verdachte door een opsporingsambtenaar teneinde die verdachte aan te houden, in beginsel niet toelaatbaar is.
Ook de Nationale ombudsman is – blijkens diens rapport “Verantwoord politiegeweld” - van oordeel dat het slaan op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd en het gezicht in beginsel niet geoorloofd is. Dit laat onverlet dat een verbalisant soms niet anders zal kunnen reageren, bijvoorbeeld om zichzelf te beschermen tegen door een ander toegepast geweld. Als echter niet aannemelijk lijkt dat sprake is van een vorm van noodweer, kan dat een aanwijzing zijn dat strafrechtelijke vervolging op haar plaats is.
Uit de beelden heeft het hof, zoals hiervoor is overwogen, afgeleid dat klager zich heeft verzet tegen zijn aanhouding. Hij heeft daarbij in elk geval een schoppende beweging gemaakt in de richting van de borst van een van de verbalisanten.
[beklaagde 1] heeft verklaard dat hij een aantal keren in de richting van het hoofd/bovenlichaam van klager geslagen/gestompt om klagers verzet te laten stoppen. Op de beelden is niet te zien waar [beklaagde 1] klager heeft geraakt en evenmin kan worden vastgesteld met hoeveel kracht is geslagen en waar klager is geraakt. Gelet op de verklaring van de hotelportier, dat klager (die hij erg agressief vond) van een van de politiemensen twee of drie slagen kreeg ter hoogte van de borstkas, kan niet worden vastgesteld dat klager (ook) in het gezicht is getroffen.
Klager heeft geen herinnering aan hetgeen is gebeurd tussen het moment waarop hij in het hotel in slaap viel en het moment waarop hij in een politiecel wakker werd. Klagers verklaring bevat dan ook op zich zelf beschouwd onvoldoende als steunbewijs. Gevraagd naar zichtbaar letsel heeft klager verder geantwoord dat daarvan geen sprake was. Dat klagers klacht dat hij aan het gebeurde dagenlang ernstige hoofdpijn en geheugenverlies heeft overgehouden causaal verband houdt met het handelen van [beklaagde 1] komt uit het dossier niet naar voren; een medische verklaring is niet voorhanden.
Het hof moet daarom vast stellen dat dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen in het dossier hoogstwaarschijnlijk onvoldoende bewijs zou vinden om tot een veroordeling van [beklaagde 1] te kunnen komen.
Aanwijzingen dat door nader onderzoek wel bewijs zou kunnen worden bijgebracht, ontbreken.
Bij deze stand van zaken heeft de officier van justitie op goede gronden beslist om niet tot strafvervolging van beklaagde over te gaan.
Het hof acht het beklag derhalve ook ten aanzien van dit onderdeel ongegrond.

7.De beslissing

Het hof wijst het beklag, in al zijn onderdelen, af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, P.C. Kortenhorst en M.J.G.B. Heutink, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.