ECLI:NL:GHAMS:2016:4957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
R 001567-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking ex artikel 89 Sv inzake schadevergoeding voor uitleverings- en overleveringsdetentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De verzoeker, geboren in Montenegro, had schadevergoeding aangevraagd voor de detentie die hij had ondergaan in Servië en België. De verzoeker stelde dat hij schade had geleden als gevolg van zijn uitleverings- en overleveringsdetentie, en vroeg een vergoeding van in totaal € 161.850,00. De rechtbank had echter slechts een bedrag van € 30.000,00 toegewezen en het overige verzoek afgewezen.

Het hof heeft de stukken van de strafzaak en het verzoekschrift bestudeerd en de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling. De verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De advocaat betoogde dat de rechtbank de vergoedingsmaatstaven onjuist had vastgesteld en dat de omstandigheden van de detentie in Servië aanleiding gaven tot een hogere schadevergoeding. De advocaat-generaal concludeerde tot bevestiging van de beschikking van de rechtbank.

Het hof heeft vervolgens de omstandigheden van de detentie en de rol van de verzoeker in de strafzaak beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verzoeker zelf had bijgedragen aan de voortduring van de voorlopige hechtenis door zijn wisselende verklaringen en het niet beantwoorden van vragen. Hierdoor was er geen grond voor schadevergoeding op basis van billijkheid, ondanks het feit dat de strafzaak zonder straf of maatregel was geëindigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001567-15 / (89 Sv HB)
Parketnummer: 13/730024-13
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2015 op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Montenegro) op [geboortedag] 1974,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. G.J. van Oosten,
Vondelstraat 41, 1054 GJ Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, ter zake van schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, welke schade als volgt is gespecificeerd:
- uitleveringsdetentie in de Central Prison in Servië van 1 maart 2011 tot en met 16 januari 2013, voor een bedrag van € 105,00 per dag, met een vermenigvuldigingsfactor twee, vanwege de omstandigheden waaronder appellant aldaar gedetineerd zat, tot een bedrag van: €144.270,00
- 3 dagen verblijf op een politiebureau in Nederland (ad € 105,00 per dag) € 315,00
- overleveringsdetentie in de Penitentiaire Inrichting Voorst (België) (ad € 105,00 per dag) € 2.625,00
- verblijf in huis van bewaring (ad € 80,00 per dag)
€ 14.640,00

Totaal € 161.850,00

2.Procesverloop

De raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verzochte vergoeding toegewezen voor een bedrag van € 30.000,00 en het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hoger beroep is ingesteld namens verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer, van het onderhavige verzoekschrift en van de stukken met betrekking tot de behandeling van dit verzoek in eerste aanleg.
Het hof heeft op 10 februari 2016 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.
De advocaat van appellant heeft het hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota toegelicht en betoogd – kort gezegd - dat het verzoek in zijn geheel dient te worden toegewezen. De advocaat heeft aangevoerd het eens te zijn met de door de rechtbank vastgestelde detentiedata, maar het niet eens te zijn met de door de rechtbank vastgestelde vergoedingsmaatstaven ten aanzien van de detentie van appellant in Servië en België noch met de beslissing tot matiging van de toe te kennen vergoeding. Vanwege de erbarmelijke omstandigheden waaronder appellant in Servië gedetineerd zat, is een verdubbeling van de forfaitaire dagvergoeding op zijn plaats. Voorts heeft appellant van het begin af aan zijn betrokkenheid ontkend en heeft hij meegewerkt met het onderzoek. Dat appellant pas ter terechtzitting bij de rechtbank voor het eerst een verklaring heeft afgelegd is onjuist, nu hij reeds bij eerdere verhoren een verklaring heeft afgelegd en ter terechtzitting bij de rechtbank op 25 maart 2014 slechts nadere vragen heeft beantwoord, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking waarvan beroep.

3.Beoordeling van het verzoek

Het hoger beroep is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Appellant heeft vanwege de verdenking van medeplegen van gijzeling gedetineerd gezeten in de navolgende perioden:
- 3 februari 2012 - 16 januari 2013 (348 dagen) in uitleveringsdetentie in Servië,
- 2 augustus 2013 - 5 augustus 2013 (3 dagen ) in verzekering in Nederland
- 30 augustus 2013 - 25 september 2015 (26 dagen) in overleveringsdetentie in België
- 25 september 2013 - 26 maart 2014 (182 dagen) in een huis van bewaring in Nederland.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het vonnis in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de beoordeling van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker schadevergoeding toe te kennen, houdt het hof rekening met de destijds bestaande verdenkingen.
In zijn beschikking van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566, heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts zijn in deze beschikking van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient dus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Het hof acht te dien aanzien het navolgende van belang.
Op 8 december 2009 wordt een man vanuit een coffeeshop in Amsterdam met geweld ontvoerd door vier mannen die bivakmutsen dragen. De daders gaan er met het slachtoffer in een bestelbus, type Volkswagen Transporter, vandoor. Later die dag wordt de betreffende bestelbus aangetroffen met daarin een bivakmuts en een wollen linker handschoen. Tegen het (vernielde ) achterraam van de bestelbus is met tape een doek/vlag bevestigd. Op de bivakmuts en de handschoen wordt celmateriaal aangetroffen en op het tape waarmee de vlag is bevestigd wordt een vingerafdruk aangetroffen. Het uit het celmateriaal verkregen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van appellant. De vingerafdruk komt overeen met die van [naam 1]; een alias van appellant.
Appellant is op 16 juni 2011 in het kader van een rechtshulpverzoek als verdachte gehoord. Appellant is tijdens dat verhoor geconfronteerd met de foto’s van de bestelbus en heeft te dien aanzien verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij veel bestelbussen heeft gereden, maar nooit een bestelbus heeft gereden met een gordijn of vlag aan de achterruit bevestigd. Evenmin heeft hij plastic of tape aangebracht. Wellicht zat zijn vingerafdruk al in de bus en is er later tape overheen geplakt, of zat zijn vingerafdruk op het tape en heeft iemand anders het tape later in de bus geplakt. Ten aanzien van de bivakmuts en de handschoen en zijn daarop aangetroffen DNA-profiel heeft appellant verklaard dat het kan zijn dat hij een keer zijn muts en handschoen heeft laten liggen en voorts dat hij deze vaak gebruikt bij het motorrijden en/of skieën. Appellant heeft zijn betrokkenheid bij de gijzeling ontkend.
Bij zijn verhoor als getuige op 7 oktober 2011 heeft appellant op een aantal vragen die betrekking hadden op [medeverdachte] – een van de daders van de gijzeling – geen vragen willen beantwoorden. Ter terechtzitting bij de rechtbank Amsterdam op 25 maart 2014 heeft appellant verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij de betreffende bestelbus in opdracht van [medeverdachte] had gestolen en dat hij zijn muts en handschoen per ongeluk in de bus heeft laten liggen. Voorts heeft appellant verklaard dat hij de achterruit van de bestelbus samen met ene [naam 2] had afgeplakt met een vlag.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat appellant met betrekking tot [medeverdachte] heeft geweigerd vragen te beantwoorden en voorts wisselende verklaringen heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA-profiel en vingerafdruk in de bestelbus. Nu een voortvarend onderzoek door de politie naar voor appellant belastende omstandigheden door de houding van de appellant is belemmerd, heeft appellant eraan bijgedragen dat de op dat moment jegens hem bestaande verdenking van gijzeling en de daarop gebaseerde voorlopige hechtenis heeft voortgeduurd.
Gelet op het voorgaande moet de door appellant als gevolg van de detentie geleden schade voor zijn rekening en risico blijven en zijn er, hoewel de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel is geëindigd, geen gronden van billijkheid als bedoeld in artikel 90 Sv om schadevergoeding ter zake toe te kennen. Het hof komt tot de navolgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op het verzoek ex artikel 89 Sv.
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M.J.G.B. Heutink, H.W.J. de Groot en N.N. Kirkels-Vrijman, in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 2 maart 2016.