Uitspraak
1.Inhoud van het verzoek
€ 14.640,00
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De verzoeker, geboren in Montenegro, had schadevergoeding aangevraagd voor de detentie die hij had ondergaan in Servië en België. De verzoeker stelde dat hij schade had geleden als gevolg van zijn uitleverings- en overleveringsdetentie, en vroeg een vergoeding van in totaal € 161.850,00. De rechtbank had echter slechts een bedrag van € 30.000,00 toegewezen en het overige verzoek afgewezen.
Het hof heeft de stukken van de strafzaak en het verzoekschrift bestudeerd en de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling. De verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De advocaat betoogde dat de rechtbank de vergoedingsmaatstaven onjuist had vastgesteld en dat de omstandigheden van de detentie in Servië aanleiding gaven tot een hogere schadevergoeding. De advocaat-generaal concludeerde tot bevestiging van de beschikking van de rechtbank.
Het hof heeft vervolgens de omstandigheden van de detentie en de rol van de verzoeker in de strafzaak beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verzoeker zelf had bijgedragen aan de voortduring van de voorlopige hechtenis door zijn wisselende verklaringen en het niet beantwoorden van vragen. Hierdoor was er geen grond voor schadevergoeding op basis van billijkheid, ondanks het feit dat de strafzaak zonder straf of maatregel was geëindigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.