ECLI:NL:GHAMS:2016:4852
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- J.L. Bruinsma
- M.J.G.B. Heutink
- H.F. van Kregten
- Rechtspraak.nl
Beoordeling voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot handel in verdovende middelen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen op verdenking van betrokkenheid bij de handel in cocaïne en/of heroïne. De rechtbank te Amsterdam had op 25 april 2016 een beschikking gegeven tot gevangenhouding van de verdachte. De verdachte, geboren in Turkije en thans verblijvende in het huis van bewaring De Schie te Rotterdam, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het hof heeft de akte van de griffier van de rechtbank en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis bestudeerd en heeft de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte gehoord. Het hof oordeelt dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, maar dat de advocaat-generaal niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voorlopige hechtenis noodzakelijk is voor verder onderzoek. Hierdoor vervalt de onderzoeksgrond voor de voorlopige hechtenis. Het hof constateert wel dat er gegronde vrees voor recidive aanwezig is, gezien de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en de betrokkenheid van de verdachte bij de grootschalige handel daarin. De proceshouding van de verdachte maakt het voor het hof moeilijk om in te schatten welke rol hij precies heeft gespeeld, waardoor het hof niet kan beoordelen of en hoe het recidivegevaar kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden. Daarom wordt het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het hof wijst het beroep tegen de bestreden beschikking af, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en wijst ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.