ECLI:NL:GHAMS:2016:4835

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
13/728013-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige hechtenis en beroepstermijnen in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2016. De rechtbank had de vordering tot gevangenhouding van de verdachte afgewezen. De verdachte, geboren in Hongarije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte zijn gehoord. De raadsman voerde aan dat het beginsel van 'equality of arms' was geschonden, omdat de verdachte een kortere beroepstermijn had dan het Openbaar Ministerie. Het hof oordeelde echter dat de wet in dit geval geen strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) opleverde, aangezien zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie de mogelijkheid tot appel hadden. Het hof concludeerde dat er voldoende ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, die betrokken zou zijn bij de seksuele uitbuiting van een aangeefster. Het hof oordeelde dat de vrijlating van de verdachte zou leiden tot publiek onbehagen en maatschappelijke onrust, en dat er een reëel risico op collusie bestond. Daarom werd de gevangenhouding van de verdachte voor negentig dagen bevolen, en werd de beschikking van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

13/728013-15
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep van de officier van justitie in de zaak van de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
tegen de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 21 maart 2016, houdende afwijzing van de vordering tot de gevangenhouding van de verdachte voornoemd.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Amsterdam van 30 maart 2016, waarbij door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld van voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. [naam 1].

De beoordeling

De raadsman heeft allereerst een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het daaruit voortvloeiende beginsel van
equality of arms. De raadsman heeft betoogd dat het
equality of arms-beginsel is geschonden doordat de verdachte een kortere beroepstermijn heeft in het geval van beslissingen omtrent de voorlopige hechtenis dan het Openbaar Ministerie en dat het hoger beroep van de officier van justitie reeds om die reden dient te worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat in de wet, te weten: het wetboek van Strafvordering, ter zake van beslissingen betreffende de voorlopige hechtenis, voor zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie de mogelijkheid van appel is opengesteld. Gelet hierop is reeds geen sprake van strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM en de daaruit voorvloeiende beginselen. Dat de beroepstermijnen van de verdachte en die van het Openbaar Ministerie verschillen maakt dat niet anders.
Gelet op de aangifte van [naam 2], de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], de verklaringen van de getuigen, de facebookgesprekken en de geldtransacties bij [bedrijf], is het hof van oordeel dat er voldoende ernstige bezwaren zijn voor beide op de vordering inbewaringstelling vermelde feiten.
Er is sprake van een verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, nu er ernstige bezwaren aanwezig zijn dat de verdachte een grote(re) en belangrijke rol heeft gespeeld bij de seksuele uitbuiting van aangeefster. Mede gelet hierop, is het hof van oordeel dat sprake is van een geschokte rechtsorde, in die zin dat aannemelijk is dat de vrijlating van de verdachte een zodanig publiek onbehagen teweeg zal brengen dat dit zou kunnen leiden tot maatschappelijke onrust. Dat publieke onbehagen kan ook in kleine kring aan de orde zijn en hoeft niet maatschappijbreed te zijn. De omstandigheid dat de feiten wat ouder zijn en de verdachte enige tijd in vrijheid heeft verkeerd, doet aan dat standpunt niet af.
13/728013-15
Gelet op de ernst, de aard en de duur van de verdenking, de facebookcontacten tussen de verdachte en aangeefster in 2013 en 2014 en nu het dossier aanwijzingen bevat dat de verdachte met de verweten gedragingen in zijn levensonderhoud voorziet, maakt dat het hof de gerechtvaardigde vrees aanwezig acht dat de verdachte zich bij invrijheidstelling schuldig zal maken aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld, dan wel waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Bij de behandeling in raadkamer is voorts gebleken dat - ook naar het standpunt van de raadsman - nog getuigen moeten worden gehoord. Het hof is van oordeel dat deze nog te verrichten onderzoekshandelingen continuering, en in dit geval hervatting, van de voorlopige hechtenis vereist, nu – gelet op de aard van de verdenking en de rol van de verdachte in het geheel - het risico op beïnvloeding van getuigen reëel is. Gelet daarop acht het hof collusiegevaar aanwezig. De enkele omstandigheid dat zowel de verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] nu vrij zijn en kennelijk niet ver van elkaar wonen in Hongarije, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.

De beslissing

Het hof:
VERKLAART het hoger beroep GEGROND
VERNIETIGT de beschikking waarvan beroep.
BEVEELT de gevangenhouding van de verdachte voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN,welke beslissing afzonderlijk zal worden geminuteerd.
Deze beschikking is gegeven op 18 april 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M.J.G.B. Heutink en Y.M.J.I. Baauw - de Bruijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 18 april 2016,
de advocaat-generaal
13/728013-15
G E R E C H T S H O F A M S T E R D A M
BEVEL GEVANGENHOUDING
Het hof heeft bij beschikking van heden in de zaak van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
het beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 21 maart 2016, houdende afwijzing van de vordering tot de gevangenhouding van de verdachte, gegrond verklaard en de beschikking waarvan beroep vernietigd. Voorts heeft het hof de gevangenhouding van de verdachte bevolen, welke bij dit bevel afzonderlijk is geminuteerd.

De beoordeling

Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende ernstige bezwaren bevat voor de op de vordering inbewaringstelling vermelde feiten. Voorts is het hof van oordeel dat sprake is van een geschokte rechtsorde en dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld, dan wel waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Daarnaast is het hof van oordeel dat sprake is van collusiegevaar, zodat de onderzoeksgrond mede aan het bevel tot de gevangenhouding van de verdachte ten grondslag wordt gelegd.
Het hof heeft gelet op de artikelen 65, 66, 67, 67a, 75 en 78 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing:

Het hof:
BEVEELT de gevangenhouding van de verdachte voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN.
Deze beschikking is gegeven op 18 april 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M.J.G.B. Heutink en Y.M.J.I. Baauw – de Bruijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 18 april 2016,
de advocaat-generaal