ECLI:NL:GHAMS:2016:4733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
23-001189-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot beroving van een prostituee in Amsterdam met geweld

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een poging tot beroving van een prostituee op 3 november 2015 in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van het samen met een ander plegen van geweld en bedreiging met geweld tegen de prostituee, met als doel geld en goederen van haar te stelen. Tijdens de overval werd de prostituee bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en werd zij met kracht op bed gegooid. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen in overweging genomen, evenals camerabeelden van de overval. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de overval. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte tot 90 dagen jeugddetentie, waarvan 16 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder toezicht van de jeugdreclassering. Daarnaast werd een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van 1 jaar. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de kwetsbare positie van het slachtoffer, en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-001189-16
datum uitspraak: 7 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684684-15, 13-172327-14 (TUL) en 13-684039-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 november 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedragen en/of andere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een pand aan de [adres 2] is/zijn binnengegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tevoorschijn heeft/hebben gehaald en/of
- zijn/hun hand(en) voor de mond van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gehouden (waardoor zij niks meer kon zeggen) en/of
- heeft/hebben geroepen: "You money you money" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- de gordijnen van/in de kamer heeft/hebben gesloten en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) op bed heeft/hebben gegooid en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de keel heeft/hebben vastgepakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal met nummer 2015245248-1 van 5 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] , doorgenummerde pagina’s 7 - 12.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Op dinsdag 3 november 2015 was ik als prostituee aan het werk op de [adres 2] te Amsterdam, toen een jonge blanke man voor mijn raam verscheen die ik dader 2 zal noemen. Ik heb voor hem de deur geopend. Op het moment dat dader 2 naar binnen liep, zag ik voor het eerst de tweede man, een jonge man met een getinte huidskleur, die ik dader 1 zal noemen. Ik zag dat beide mannen samen de gang in liepen in de richting van mijn kamer. Ik heb de twee mannen bij de deur van mijn kamer opgevangen.
Ik zag dat dader 1 iets in zijn handen nam, ik dacht direct aan een pistool maar kon dit niet goed zien. Direct hierop pakte dader 2 mij met zijn hand bij mijn mond zodat ik niets kon zeggen. Dader 1 riep: ‘you money you money’. Terwijl hij dit riep zag ik dat hij de gordijnen van mijn kamer sloot. Ik zag dat dader 1 in mijn kamer begon te zoeken zonder ook echt geld te vinden. Door dader 2 werd ik hardhandig op mijn bed gegooid. Ik lag op mijn rug en dader 2 probeerde weer zijn hand op mijn mond te plaatsen. Ik draaide mijn hoofd naar boven zodat de hand van dader 2 weggleed in de richting van mijn keel/hals die door dader 2 dan ook hard werd vastgepakt.
2. Een proces-verbaal met nummer 2015245248-6 van 25 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] , doorgenummerde pagina’s 13 - 14.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de verbalisant:
Op 3 november 2015 heeft er een overval plaatsgevonden in perceel [adres 2] te Amsterdam. Ik heb de naar aanleiding van deze overval beschikbaar gestelde camerabeelden bekeken en hierop het volgende waargenomen.
Beelden CCTR:
23:47:52: NN1 gaat het pand binnen, NN2 verschijnt in beeld aan de voorzijde van het pand.
23:47:54: NN2 gaat het pand binnen.
23:48:49: Er komt een persoon uit het pand naar buiten, die linksaf de [adres 2] op gaat.
23:48:55: De persoon die uit het pand kwam gaat linksaf de [adres 3] in. Een tweede persoon komt uit het pand en gaat linksaf de [adres 2] op.
23:48:55: De tweede persoon gaat linksaf de [adres 3] in. De persoon is gekleed in een donkere jas met groene bovenkant.
Beelden binnenzijde pand:
23:47:48: Buitendeur gaat open. NN1 stapt naar binnen.
23:47:55: De binnendeur aan de linkerzijde, de toegang naar de werkkamer, gaat open. NN2 komt bij de buitendeur in beeld.
23:48:10: NN2 komt ook het pand binnen en gaat voor de buitendeur staan.
23:48:21: NN2 gaat met zijn hand richting zijn jas/tas.
23:48:25: NN2 strekt zijn armen naar voren, hierbij wordt het zicht op de armen belemmerd door de openstaande deur van de werkkamer.
23:48:32: NN2 loopt de werkkamer binnen, gevolgd door het slachtoffer met daarachter NN1.
23:48:33: NN1 pakt het slachtoffer met twee armen om haar middel vast en gooit haar opzij. NN1 en het slachtoffer verdwijnen uit beeld.
23:48:40: NN1 Verlaat de werkkamer, de gang in, richting de buitendeur.
23:48:45: NN2 loopt vanuit de werkkamer de gang in.
3. Een proces-verbaal met nummer 2015245248-13 van 9 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3] , doorgenummerde pagina’s 25 - 34.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 4] :
Op 3 november (het hof begrijpt: 3 november 2015) kwam ik een oude collega van mij tegen bij de Albert Cuypmarkt. We liepen naar de prostituees verderop. De [adres 2] bedoel ik dan. Ik riep die vrouw. Hij trok een vuurwapen. Hij liep naar de ramen toe en deed de gordijnen dicht. Ik draaide haar en wilde haar op bed duwen.
Ik ben naar buiten gegaan en toen links en meteen weer links. Hij kwam achter mij aan gerend.
Het is [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ), hij is licht getint. Ik ken hem van [naam 7] op het IJsbaanpad, van mijn werk. [verdachte] heeft een Antilliaanse achternaam, de eerste letter is een [verdachte] . Hij heeft gezegd dat hij een Antilliaanse achtergrond heeft. Hij zei dat hij op Strandvliet woonde, dat is een buurt.
4. Een proces-verbaal met nummer 2015245248-17 van 16 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 5] en [naam 1] , doorgenummerde pagina’s 41 - 42.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de verbalisanten:
Naar aanleiding van de verdenking die is ontstaan ten aanzien van [verdachte] heb ik, [naam 5] , toestemming gekregen van officier van justitie [naam 6] een foto te tonen van [verdachte] aan [naam 4] , dit met de bedoeling vast te kunnen stellen of genoemde [verdachte] de medeverdachte is waarover [naam 4] heeft verklaard.
Ik, [naam 5] , heb [naam 4] een politiefoto getoond van [verdachte] voorzien van nummer PL1300:14:021537 d.d. 10 augustus 2014, die als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd. Ik, [naam 5] , vroeg of [naam 4] deze persoon herkende. Wij hoorden [naam 4] antwoorden dat de persoon op de foto dezelfde persoon is waarover hij heeft verklaard. Ik, [naam 5] , vroeg of hij daar zeker van was. Wij hoorden [naam 4] zeggen: ‘Ja, dat is [verdachte] waarover ik heb verklaard.’
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] .
5. Een proces-verbaal met nummer 2015245248-16 van 16 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 5] , doorgenummerde pagina’s 38 - 39.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de verbalisant:
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte [naam 4] is de personeelslijst van alle medewerkers die vanaf 1 januari 2015 tot heden werkzaam zijn geweest bij [naam 7] keuken gevorderd.
De volgende personeelslijst is vervolgens aangeleverd door [naam 7] keuken: [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] . [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] , [naam 4] , [naam 16] , [naam 17] , [naam 18] , [verdachte] , geboortedatum [geboortedag] -1999, adres [adres 1] .
6. Een proces-verbaal met nummer 2015245248-25 van 23 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 5] , doorgenummerde pagina 47.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de verbalisant:
Toen ik met [verdachte] zijn slaapkamer in liep zag ik over het voeteneind van zijn bed een jas hangen, die ik herkende als een soortgelijke jas die ik op de camerabeelden heb gezien van de overval op de [adres 2] . Ik zag namelijk dat de jas aan de onderkant donker tot zwart was en dat de bovenkant groen van kleur was.
Ik zag dat [verdachte] grijze schoenen aandeed. Ik zag dat deze schoenen in het midden aan de bovenzijde, onder en rond de veters, van reflecterend materiaal zijn. Op de beelden van de overval heb ik gezien dat de verdachte schoenen droeg die een reflecterend vlak aan de bovenzijde van de schoenen hadden.
Ik heb de jas inbeslaggenomen.
7. Een proces-verbaal met nummer 2015245248 van 23 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 19] , doorgenummerde pagina’s 74 - 77.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de verbalisant:
Gedurende het onderzoek naar de overval op een prostituee aan de [adres 2] te Amsterdam op 3 november 2015 zijn de camerabeelden van het betreffende pand en de beelden van CCTR verkregen en uitgekeken. Hieruit blijkt dat de overval is gepleegd door twee mannelijke personen, hierna te noemen NN1 en NN2.
Uit de beelden van de binnenzijde van het pand blijkt dat de schoenen van NN2 op zowel de voorzijde als de achterzijde reflecterende delen hebben. Te zien is dat op de voorzijde een langwerpige V-vormige reflectie zichtbaar is. Tijdens het tweede verdachtenverhoor van [verdachte] op 23 december 2015 heb ik een aantal foto’s gemaakt van de schoenen die de verdachte op dat moment droeg. De schoenen betreffen namelijk opvallende grijze sneakers, die zowel aan de voor- als de achterzijde reflecterende delen hebben. Opvallend is dat de vorm van de reflecterende delen op de schoenen qua grootte en vorm sterke gelijkenissen vertoont met de reflecties op de schoenen die door NN2 tijdens de overval gedragen werden.
Tevens is het opvallend dat NN2 op de CCTR-beelden een zwart/groen jack aanheeft, dat zeer grote gelijkenissen vertoont met de jas die in de slaapkamer van [verdachte] is aangetroffen. Het jack heeft qua vorm, lengte en kleurstelling met de specifieke groene vlakken, grote overeenkomsten met de jas die gedragen werd door NN2.
De NN1 en NN2 op de beelden van de CCTR-camera zijn de twee personen die bij de prostituee naar binnen gaan omstreeks het tijdstip dat zij werd overvallen.

Bewijsoverwegingen

In haar aangifte omschrijft de aangeefster twee daders: een blanke jongeman, door haar dader 2 genoemd en een jongeman met een getinte huidskleur, door haar dader 1 genoemd.
[naam 4] heeft verklaard dat hij de overval heeft gepleegd met [verdachte] , een licht getinte jongen van Antilliaanse afkomst die in de buurt van Strandvliet woont. [naam 4] kent [verdachte] , wiens achternaam begint met een [verdachte] , van zijn werk bij [naam 7] op het IJsbaanpad. Bij [naam 7] werkte in de relevante periode maar één persoon met een naam die zelfs maar enige overeenkomst vertoont met de naam die [naam 4] noemt: de verdachte. Het woonadres van de verdachte ligt in de onmiddellijke omgeving van metrostation Strandvliet. Voorts heeft [naam 4] de verdachte herkend op een politiefoto en bij die gelegenheid bevestigd dat de verdachte de [verdachte] is waarover hij heeft verklaard. Naar het oordeel van het hof is duidelijk dat [naam 4] in zijn verklaring waar hij het heeft over zijn mededader doelt op de verdachte.
De verstandelijke beperking en de andere problematiek waarmee [naam 4] blijkens het dossier te maken heeft, zijn naar het oordeel van het hof niet van zodanige aard en ernst dat reeds op basis daarvan aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring moet worden getwijfeld. Dat de verklaring van [naam 4] afwijkt van die van aangeefster, in die zin dat hij zijn eigen aandeel minimaliseert, maakt naar het oordeel van het hof niet dat aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring moet worden getwijfeld waar het de identiteit van zijn mededader betreft. Hetzelfde geldt voor andere inconsistenties in de verklaring van [naam 4] .
Hierbij heeft het hof ook het volgende meegewogen. De schoenen van de verdachte vertonen sterke gelijkenis met de schoenen die één van de overvallers droeg. De jas van de verdachte vertoont zelfs een zeer grote gelijkenis met de jas die deze zelfde overvaller droeg en heeft kleurkenmerken die voldoende onderscheidend zijn. Hoewel op zichzelf beschouwd niet van doorslaggevende betekenis, geven deze omstandigheden naar het oordeel van het hof steun aan de verklaring van [naam 4] dat de verdachte op 3 november 2015 zijn mededader was.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 3 november 2015 met zijn vriend [naam 20] de stad in is geweest, dat ze samen naar hun vriend [naam 21] zijn gegaan en dat zij rond 22:00 uur samen naar het Centraal Station zijn gegaan, waarvandaan de verdachte toen met de metro naar huis is gegaan. [naam 20] heeft bevestigd dat hij in de middag van 3 november 2015 met de verdachte heeft afgesproken, dat zij samen de stad in zijn geweest en dat zij samen bij [naam 21] thuis zijn geweest. Ook heeft [naam 20] bevestigd dat hij rond 22:00 uur naar huis is gegaan, nadat hij samen met de verdachte naar het Centraal Station is gelopen. Wat de verdachte daarna gedaan heeft weet [naam 20] echter niet. Hoewel het hof geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [naam 20] , volgt hieruit niet dat de verdachte niet diezelfde avond nog bij de Albert Cuypmarkt in de buurt kan zijn geweest en kort voor middernacht met [naam 4] naar de [adres 2] kan zijn gegaan.
De raadsvrouw heeft er ter terechtzitting in hoger beroep op gewezen dat er volgens de moeder van de verdachte strakke afspraken zijn over de tijd waarop hij thuis moet zijn en dat de moeder van de verdachte zich niet kan herinneren dat hij in de periode rond 3 november 2015 opvallend laat thuis is gekomen. De moeder van de verdachte heeft op 3 maart 2016 verklaard dat ze in de periode rond november 2015 afspraken met de verdachte had gemaakt over de tijdstippen waarop hij thuis moest zijn. Ze had met hem de afspraak dat hij op doordeweekse dagen om 22:00 uur thuis zou zijn. In het begin van de periode hield de verdachte zich daar redelijk aan, daarna werd dat minder. Of hij op 3 november 2015 op een bepaald tijdstip thuis was kan zij niet met zekerheid zeggen. Aangezien de overvallers om ongeveer 23:49 uur vanaf de [adres 2] zijn vertrokken, kan naar het oordeel van het hof uit de verklaringen van de moeder van de verdachte niet volgen dat de verdachte op 3 november 2015 op een zodanig tijdstip thuis moet zijn gekomen, dat hij niet bij het tenlastegelegde betrokken kan zijn geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van het voorgaande niet alleen wettig, maar anders dan de rechtbank ook overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedragen en/of andere goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , met zijn mededader een pand aan de [adres 2] is binnengegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tevoorschijn heeft gehaald en
- zijn hand voor de mond van voornoemde [slachtoffer] heeft en
- heeft geroepen: "You money you money" en
- de gordijnen in de kamer heeft gesloten en
- die [slachtoffer] met kracht op bed heeft gegooid en
- die [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft vastgepakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan voorwaardelijk 16 dagen, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering en dat het hof aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende maatregel zal opleggen voor de duur van 1 jaar, subsidiair 6 maanden jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander getracht een prostituee in haar werkkamer te beroven. Door haar werk verkeerde het slachtoffer in een kwetsbare positie. Van die kwetsbaarheid hebben de verdachte en zijn mededader misbruik gemaakt. Het betreft een ernstig feit, dat doorgaans nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich brengt en bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Het slachtoffer is, zoals uit de aangifte blijkt, tijdens de overval behoorlijk bang geweest.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport van Jeugdbescherming Regio Amsterdam van 10 december 2015 en op een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 maart 2016, mede omvattend een psychologisch onderzoeksrapport, alsmede op de ter terechtzitting in hoger beroep door een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming daarop gegeven toelichting.
In de ernst van het feit, in combinatie met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2016 eerder ter zake van diefstal met braak en poging tot afpersing is veroordeeld, ziet het hof aanleiding voor het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Het hof is van oordeel dat het recidiverisico zonder begeleiding en behandeling groot is en dat behandeling in het kader van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige de aangewezen manier is om de ontwikkeling van de verdachte ten goede te keren. De verwachting is dat langdurige begeleiding en behandeling noodzakelijk zullen zijn om tot structurele gedragsverandering te komen. Naar het oordeel van het hof geven de ernst van het begane misdrijf en de omstandigheden waaronder dit is begaan aanleiding tot het opleggen van deze maatregel. Bovendien acht het hof deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Voorts is het hof van oordeel dat aan de verdachte, nu aan de wettelijke criteria is voldaan en gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige van na te melden duur dient te worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2015 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2013 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar worden verlengd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
16 (zestien) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verplicht is zich te melden bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam, [adres 4] te Amsterdam, op door die instelling te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit:
- structurele aanwezigheid bij het traject School2Work en het daarop aansluitende/volgende onderwijs;
- vinden en vasthouden van structurele vrijetijdsbesteding en/of een bijbaan;
- begeleiding door IFA (Intensieve Forensische Aanpak, Spirit);
- systeemgerichte behandeling bij de Bascule (FFT) of de Waag (MST);
- individuele behandeling bij de Bascule of de Waag (alwaar de systeemgerichte behandeling ook zal plaatsvinden en te starten op geleide van de voortgang van bovengenoemde hulpverlening).
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende
jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
6 (zes) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2015, parketnummer 13-172327-14, te weten van: een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagenjeugddetentie.
Verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2013, parketnummer 13-684039-13, met een termijn van
1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.A.M. de Wit, mr. M. Iedema en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2016.
Mr. J.A.M. de Wit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.