ECLI:NL:GHAMS:2016:4523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
23-001297-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling medeplichtigheid bij hennepteelt en diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging betrof onder andere het opzettelijk telen van ongeveer 550 hennepplanten in een pand te Zaandam en het wederrechtelijk wegnemen van elektriciteit die toebehoorde aan een bedrijf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 november 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verklaringen van de verdachte in overweging genomen.

Het hof heeft geoordeeld dat de bijdrage van de verdachte aan de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit niet van zodanig gewicht was dat er sprake kon zijn van nauwe en bewuste samenwerking. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal van elektriciteit door onbekend gebleven personen, omdat hij op de hoogte was van de hennepteelt en de elektriciteit die daarvoor werd afgetapt.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 100 uren geëist. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 100 uren, met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd door de griffier.

Uitspraak

parketnummer: 23-001297-16
datum uitspraak: 15 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-710163-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam, in de gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand [adres 2]) (ongeveer) 550 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam, in de gemeente Zaanstad met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in het pand [adres 2]) (ongeveer) 550 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam, in de gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan de onbekend gebleven persoon/personen één of meer ruimten in voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam, in de gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte waarbij de verdachte en/of zijn mededader(s)waarbij hij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;
2 subsidiair:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n (en) in de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam, in de gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf], waarbij die onbekend gebleven perso(o)n (en) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking, tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) een woning gelegen aan de [adres 2] voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair

Naar het oordeel van het hof is niet genoegzaam komen vast te staan dat de bijdrage van de verdachte aan -kortweg- de teelt van de hennep of het opzettelijk aanwezig hebben hiervan dan wel aan de diefstal van de elektriciteit van een zodanig gewicht is geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 2 subsidiair

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal van elektriciteit door een of meer onbekend gebleven personen. Het hof overweegt hiertoe dat uit het dossier en hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard blijkt dat de verdachte wist dat in het door hem gehuurde pand hennepplanten zouden worden gekweekt, dat hij als huurder van de woning aan de [adres 2] te Zaandam een contract heeft afgesloten met [bedrijf] ten behoeve van de levering van elektriciteit op voornoemd adres, dat de verdachte de facturen hiervan ten behoeve van zijn eigen verbruik maandelijks heeft betaald, dat hij leidingen door zijn slaapkamer zag lopen vanaf de meterkast die daar na het aangaan van de huur zijn aangebracht en dat hij ervan uit ging dat ten behoeve van de hennepkwekerij in de door hem bewoonde woning elektriciteit werd afgetapt waarvan de vergoeding niet in deze maandelijkse facturen werd meegenomen. Aldus heeft hij door het ter beschikking stellen van de woning voor de hennepteelt ook opzettelijk de gelegenheid verschaft tot het wederrechtelijk wegnemen van de daarvoor benodigde elektriciteit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en bewerkt, in het pand [adres 2], ongeveer 550 hennepplanten, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan de onbekend gebleven persoon of personen ruimten in voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2
subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 28 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 te Zaandam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf], waarbij die onbekend gebleven persoon of personen het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking, tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon of personen een woning gelegen aan de [adres 2] voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B, van de Opiumwet.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij door een persoon waarvan hij de naam niet wenst te noemen onder druk is gezet een woning te huren en “door te gaan”. De verdachte begreep dat deze persoon hiermee doelde op het (opnieuw) opzetten van een hennepkwekerij in betreffende woning. De verdachte heeft dit in eerste instantie geweigerd, waarop de onbekend gebleven persoon de druk op de verdachte opvoerde, onder andere door hem de woorden toe te voegen “ ik weet waar je woont en waar je ouders wonen”. Ook heeft deze persoon de arm van de verdachte zodanig verdraaid dat deze bijna brak, aldus de verdachte.
Voor zover de verdachte hiermee heeft willen betogen dat hij wegens psychische overmacht geen schuld heeft aan hetgeen hem ten laste is gelegd en hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging overweegt het hof dat de verdachte de feiten en omstandigheden zoals door hem ter terechtzitting geschetst op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Nu de feiten en omstandigheden die aan de veronderstelde overmachtssituatie ten grondslag zijn gelegd, niet, althans niet voldoende, aannemelijk zijn geworden zal het hof het beroep op psychische overmacht verwerpen.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in hoger beroep onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is medeplichtig geweest aan het telen en bewerken van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten door de door hem, met het oog op die hennepteelt, gehuurde woning daartoe aan anderen ter beschikking te stellen. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Daarnaast leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en overlast voor buurtbewoners.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van deze hennepkwekerij, hetgeen schade en overlast heeft bezorgd aan [bedrijf]
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2016 waaruit blijkt dat hij op 24 maart 2016 voor vergelijkbare feiten door de rechtbank Noord Holland onherroepelijk is veroordeeld.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte ter terechtzitting in elk geval ten dele openheid van zaken heeft gegeven.
Alhoewel het hof slechts tot een veroordeling van de subsidiair ten laste gelegde feiten komt acht het hof, alles afwegende en mede gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, een taakstraf alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, zoals door de advocaat-generaal voor de primair ten laste gelegde feiten gevorderd, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2016.
[.......]
.