In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in Israël in 1953, heeft een vergoeding van € 30.839,00 aangevraagd voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand in een strafzaak. Daarnaast verzocht hij om vergoeding van kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift, die varieerden van € 280,00 tot € 550,00, afhankelijk van de behandeling. De advocaat-generaal heeft geadviseerd tot matiging van de vergoeding tot € 23.500,00, plus de kosten van het verzoekschrift.
De voorzitter van het hof heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel is geëindigd. Het hof heeft overwogen dat, hoewel verzoeker in aanzienlijke mate zelf verantwoordelijk is voor de gemaakte kosten, de lange duur van de strafzaak (12 jaar) aanleiding geeft tot gedeeltelijke toewijzing van de vergoeding. Uiteindelijk heeft het hof besloten om een bedrag van € 10.550,00 toe te kennen, bestaande uit € 10.000,00 voor de kosten van rechtsbijstand en € 550,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De overige verzochte bedragen zijn afgewezen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.