ECLI:NL:GHAMS:2016:4479

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
R000990-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1983, had een schadevergoeding aangevraagd van de Staat voor de schade die hij zou hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak met parketnummer 23/004975-14. De schade was gespecificeerd als € 210,00 voor 2 dagen verblijf op het politiebureau en € 1.120,00 voor 14 dagen in het huis van bewaring, wat een totaal van € 1.330,00 opleverde.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en het standpunt van de advocaat-generaal. Tijdens de openbare behandeling van het verzoek in raadkamer op 14 oktober 2016 was verzoeker niet verschenen, maar zijn advocaat, mr. M.I. Bloch, heeft het verzoek toegelicht. De advocaat-generaal heeft geadviseerd om het verzoek af te wijzen. Het hof heeft vervolgens beoordeeld of er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de schadevergoeding.

Verzoeker was op 24 augustus 2014 in verzekering gesteld op verdenking van diefstal met geweld en is op 9 september 2014 in vrijheid gesteld. De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof oordeelde dat de voorlopige hechtenis van verzoeker het gevolg was van zijn eigen handelen, namelijk een illegale transactie met XTC-pillen of nepdope. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis voor rekening van verzoeker moesten blijven. Het verzoek om schadevergoeding werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000990-16 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23/004975-14
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.L. van Gaalen,
Pieter Braaijweg 85, 1114 AJ te Amsterdam-Duivendrecht .

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, welke schade als volgt is gespecificeerd:
  • 2 dagen verblijf op het politiebureau (ad € 105,00 per dag) € 210,00
  • 14 dagen verblijf in het huis van bewaring (ad € 80,00 per dag) € 1.120,00

Totaal € 1.330,00

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift, alsmede van het standpunt van de advocaat-generaal betreffende dit verzoek.
Het hof heeft op 14 oktober 2016 de advocaat-generaal en mr. M.I. Bloch namens de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Mr. Bloch heeft het verzoek in raadkamer toegelicht aan de hand van zijn pleitnota die door hem aan de voorzitter en de advocaat-generaal is overhandigd en aan deze beschikking is gehecht.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het schriftelijk advies van 1 augustus 2016.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 24 augustus 2014 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – diefstal met geweld. Verzoeker is op 9 september 2014 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn arrest HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts zijn in dit arrest van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Blijkens het dossier en het vrijsprekend arrest was verzoeker voornemens dan wel bezig om iemand XTC-pillen dan wel nepdope (paracetamol) te verkopen. De koper was het klaarblijkelijk niet eens met de gang van zaken bij en rondom die transactie, hetgeen tot de aangifte tegen verzoeker heeft geleid en tot diens in verzekering stelling en voorlopige hechtenis. Nu het vastzitten van verzoeker is veroorzaakt door problemen in het kader van een door hem zelf geëntameerde illegale transactie, ziet het hof geen gronden van billijkheid voor het toekennen van een schadevergoeding voor dit vastzitten en dienen de nadelige gevolgen daarvan voor rekening en risico van verzoeker te blijven. De verzochte vergoeding zal worden afgewezen.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, N.A. Schimmel en H.W.J. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 11 november 2016.