In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het niet tijdig deponeren van de jaarrekening over het boekjaar 2012, zoals voorgeschreven in artikel 394 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 900, waarvan € 300 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte stelde dat de reden voor het niet deponeren van de jaarrekening lag in vrees voor misbruik van de gedeponeerde informatie door criminelen, maar het hof oordeelde dat deze vrees niet de werkelijke reden was. De vertegenwoordiger van de verdachte had verklaard dat tijdgebrek en drukke werkzaamheden de werkelijke oorzaken waren voor het niet deponeren. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en verklaarde de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 2:394 van het Burgerlijk Wetboek. De opgelegde straf werd herzien, en het hof legde een geldboete op van € 900, met een voorwaardelijk deel van € 300. Het hof oordeelde dat er geen redenen waren om de verplichting tot het alsnog deponeren van de jaarrekening op te leggen, gezien de huidige status van de verdachte als pensioen B.V. Het arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam.