ECLI:NL:GHAMS:2016:4153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
23-000865-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake niet deponeren jaarrekening door rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het niet tijdig deponeren van de jaarrekening over het boekjaar 2012, zoals voorgeschreven in artikel 394 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 900, waarvan € 300 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte stelde dat de reden voor het niet deponeren van de jaarrekening lag in vrees voor misbruik van de gedeponeerde informatie door criminelen, maar het hof oordeelde dat deze vrees niet de werkelijke reden was. De vertegenwoordiger van de verdachte had verklaard dat tijdgebrek en drukke werkzaamheden de werkelijke oorzaken waren voor het niet deponeren. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en verklaarde de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 2:394 van het Burgerlijk Wetboek. De opgelegde straf werd herzien, en het hof legde een geldboete op van € 900, met een voorwaardelijk deel van € 300. Het hof oordeelde dat er geen redenen waren om de verplichting tot het alsnog deponeren van de jaarrekening op te leggen, gezien de huidige status van de verdachte als pensioen B.V. Het arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

parketnummer: 23-000865-16
datum uitspraak: 11 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 82-283894-14 tegen
[Bedrijf] ,
gevestigd aan [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte, [naam] , naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in de gemeente Utrecht, althans in Nederland, (als rechtspersoon) niet uiterlijk binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar 2012, op de in artikel 394 lid 1 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven wijze de jaarrekening van dat boekjaar openbaar heeft gemaakt, aangezien op of omstreeks 9 november 2014, voormelde jaarrekening(en) nog niet openbaar was/waren gemaakt door nederlegging van een volledig in de Nederlandse taal gesteld exemplaar, ten kantore van het handelsregister dat wordt gehouden door de Kamer van Koophandel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bespreking van de gevoerde verweren

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte haar jaarrekeningen niet heeft gedeponeerd omdat het risico dat criminelen misbruik maken van de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde bedrijfsinformatie te groot is. De verdachte weigert aldus om principiële redenen de verkorte balans te deponeren.
Het hof verstaat dit verweer als een beroep op psychische overmacht. Dit verweer strandt reeds op de omstandigheid dat de vrees voor misbruik van de te deponeren informatie door criminelen destijds voor de verdachte niet de reden was voor het begaan van de ten laste gelegde overtreding. Dit blijkt uit de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte afgelegd ten overstaan van de verbalisant [verbalisant] op 17 november 2014. Hij verklaarde dat hij wist dat op de verdachte de wettelijke verplichting rustte om de jaarstukken te deponeren, maar dat dit er door tijdgebrek en drukke werkzaamheden voor klanten bij is ingeschoten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de verdachte verklaard, dat hij zich inderdaad pas later heeft bedacht dat er overwegende bezwaren van principiële aard kleven aan het nakomen van de publicatieverplichting.
Voor zover het verweer zo zou moeten worden begrepen, dat de verdachte zich beroept op onverbindendheid van de verplichting tot deponering die is opgenomen in artikel 2:394 van het Burgerlijk Wetboek wegens strijd met een hoger belang, geldt dat het verweer onvoldoende is onderbouwd.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
Destijds is ervoor gekozen, de door de verdachte gevoerde onderneming onder te brengen in een besloten vennootschap. Dit heeft voordelen en nadelen. Een van de gevolgen van het onderbrengen van een onderneming in een besloten vennootschap is, dat de vermogenspositie van de ondernemer minder transparant is. Dit gebrek aan transparantie wordt, in het belang van het handelsverkeer, door de deponeringsverplichting enigszins gemitigeerd. Namens de verdachte zijn geen valide redenen aangevoerd waarom het bieden van de beperkte transparantie, die door nakoming van de bestreden wetsbepaling wordt bewerkstelligd, in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de gemeente Utrecht als rechtspersoon niet uiterlijk binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar 2012, op de in artikel 394 lid 1 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven wijze de jaarrekening van dat boekjaar openbaar heeft gemaakt, aangezien op of omstreeks 9 november 2014, voormelde jaarrekening nog niet openbaar was gemaakt door nederlegging van een volledig in de Nederlandse taal gesteld exemplaar, ten kantore van het handelsregister dat wordt gehouden door de Kamer van Koophandel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:394 van het Burgerlijk Wetboek, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Mede gelet op hetgeen onder “Bespreking van de gevoerde verweren” is overwogen, is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 900,00, waarvan € 300,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 600,00, waarvan € 300,00 voorwaardelijk, en oplegging van de verplichting tot het alsnog deponeren van de jaarrekening over het boekjaar 2012 in de zin van artikel 8 onder c van de Wet op de economische delicten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft niet uiterlijk binnen 13 maanden na afloop van het boekjaar 2012 de jaarrekening van dat boekjaar openbaar gemaakt door nederlegging van de jaarrekening ten kantore van het handelsregister. Door aldus te handelen heeft de verdachte derden de kans ontnomen zelfstandig enig inzicht te krijgen in de vermogenspositie van het bedrijf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 september 2016 is zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Nu de verdachte nog slechts als pensioen B.V. actief is, ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen reden tot oplegging van de verplichting tot het alsnog deponeren van de jaarrekening over het boekjaar 2012.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 394 van het Burgerlijk Wetboek (Boek 2), de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 13 januari 2015 onder CJIB nummer [nummer] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 900,00 (negenhonderd euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 300,00 (driehonderd euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. P.C. Römer en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 oktober 2016.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.