ECLI:NL:GHAMS:2016:4145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
R 000682-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding uit 's Rijks kas voor kosten rechtsbijstand in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verdachte, geboren in 1964, om een vergoeding uit 's Rijks kas van in totaal € 6.726,78 voor kosten van rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De verzoeker had kosten gemaakt in verband met zijn strafzaak, die onder parketnummer 23-001420-15 viel. De voorzitter van het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De verzoeker was echter niet verschenen.

De beoordeling van het verzoek richtte zich op de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de verzochte vergoeding. Het hof oordeelde dat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat het eerder gewezen arrest inmiddels onherroepelijk was. De voorzitter benadrukte dat de rechter niet gebonden is aan de door de advocaat opgestelde declaratie, maar dat deze slechts als uitgangspunt dient. Er werd vastgesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor een gedeeltelijke vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, vastgesteld op € 3.317,67. Voor de kosten van rechtsbijstand in de eerste aanlegfase waren echter geen gronden van billijkheid aanwezig.

Uiteindelijk heeft de voorzitter besloten om een vergoeding van € 3.867,67 toe te kennen aan de verzoeker, waarbij het overige verzoek werd afgewezen. De beschikking werd gegeven door de voorzitter van de meervoudige raadkamer, mr. J.L. Bruinsma, en is ondertekend door de griffier, mr. D. Zeiss. De beschikking is uitgesproken op de openbare zitting van het hof op 14 oktober 2016.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: 000682-16/ (591a Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-001420-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
te dezer zake domicilie kiezende te ten kantore van zijn advocaat mr. [naam],
[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van in totaal € 6.726,78 ter zake van:
kosten die de verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 6.176,78,
kosten van de onderhavige verzoekschriftprocedure ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoekschrift en het gelijktijdig ingediende verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv ten bedrage van € 550,00.

2.Procesverloop

De voorzitter heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op
16 september 2016 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoeker is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het op 5 februari 2016 bij tegenspraak gewezen arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
De rechter is bij het beoordelen van een verzoek tot het toekennen van een vergoeding uit 's Rijks kas op de voet van artikel 591a Sv ter zake van de kosten van een raadsman niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaratie, ook niet indien deze is voorzien van een gedetailleerde urenspecificatie. Uit uitspraken van andere gerechtshoven (vgl. Gerechtshof Arnhem 22 januari 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BE8953 en Gerechtshof Arnhem 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240) blijkt onder meer dat een dergelijke declaratie niet meer is dan een uitgangspunt, hetgeen tot uitdrukking brengt dat de rechter de ruimte heeft daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de mate waarin de verzoeker aan zichzelf te wijten heeft dat hij de desbetreffende kosten heeft gemaakt, maar ook kunnen zij zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie. Het moet in dat laatste geval wel gaan om bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt. Is daarvan geen sprake, dan dient de rechter de omvang van de in rekening gebrachte kosten marginaal te toetsen (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8539).
De voorzitter acht gronden van billijkheid aanwezig voor een gedeeltelijke vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, en wel voor de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, te weten € 3.317,67, nu daar het verweer dat ten onrechte voor de strafrechter is gedagvaard is gehonoreerd in die zin dat de officier van justitie door dit hof niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzitter acht echter geen gronden van billijkheid aanwezig voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de eerste aanlegfase, gelet op de aanleiding tot deze strafzaak als hiervoor is weergegeven. Weliswaar had de verzoeker niet voor de politierechter moeten worden gedagvaard, maar op de juiste wijze opgeroepen moeten worden voor een TOM-zitting (Transactie Openbaar Ministerie), maar ook ten behoeve van zo’n laatste zitting zou hij wel enige kosten van rechtsbijstand hebben gemaakt, die dan ook voor zijn eigen rekening zouden zijn gebleven.
De voorzitter zal voorts toewijzen het op artikel 591a Sv gebaseerde verzoek van de advocaat tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het verzoekschrift en het gelijktijdig ingediende verzoek op de voet van artikel 89 Sv, ten bedrage van € 550,00, zijnde het geldende standaardbedrag.

4.Beslissing

De voorzitter:
Kent uit ’s Rijks kas aan de verzoeker een vergoeding toe van
€ 3.867,67 (drieduizend achthonderdzevenenzestig euro en zevenenzestig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de voorzitter van de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 14 oktober 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van
€ 3.867,67 (drieduizend achthonderdzevenenzestig euro en zevenenzestig cent), te betalen uit ’s Rijks kas aan de verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [.......].
Amsterdam, 14 oktober 2016.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.