ECLI:NL:GHAMS:2016:4126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
R 000836-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vrijspraak in strafzaak met voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die schadevergoeding vroeg van de Staat naar aanleiding van zijn voorlopige hechtenis. De verzoeker was op 1 juli 2014 in verzekering gesteld op verdenking van overtredingen van het Wetboek van Strafrecht. Na een periode van voorlopige hechtenis werd hij op 2 oktober 2014 in vrijheid gesteld, en de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker stelde dat hij schade had geleden door zijn verblijf op het politiebureau en in een huis van bewaring, en vroeg een vergoeding van in totaal € 7.510,00. Het hof heeft de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek, terwijl de advocaat primair om toewijzing vroeg en subsidiair om vergoeding vanaf een bepaalde datum. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de proceshouding van de verzoeker en zijn verklaringen tijdens het onderzoek. Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van de volledige schadevergoeding, maar kende wel een vergoeding van € 315,00 toe voor de onterecht ondergane voorlopige hechtenis in de PI Almere. De overige verzoeken werden afgewezen. De beschikking werd uitgesproken door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, met de voorzitter en griffier ondertekenend.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: 000836-16 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-004028-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
te dezer zake domicilie kiezende te kantore van zijn advocaat mr. [naam 1],
[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van in totaal € 7.510,00, ter zake van schade die de verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, welke schade als volgt is gespecificeerd:
- 3 dagen verblijf op het politiebureau (ad € 105,00 per dag) € 315,00
- 86 dagen verblijf in een huis van bewaring (ad € 80,00 per dag) € 6.880,00
- 3 dagen (ten onrechte) beperkingen (ad € 105,00 per dag) € 315,00

Totaal € 7.510,00

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op
16 september 2016 de advocaat-generaal, de verzoeker en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De advocaat heeft primair verzocht om toewijzing van het verzoek. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om toewijzing van het verzoek vanaf de periode van voorlopige hechtenis vanaf 30 juli 2014, daar de verzoeker destijds zelf om een nader verhoor door de politie heeft verzocht en bij die gelegenheid opheldering heeft verschaft over zijn aandeel in de gebeurtenissen.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De verzoeker is op 1 juli 2014 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- overtreding van de artikelen 48 juncto 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van de verzoeker bevolen op 4 juli 2014. De verzoeker is op 2 oktober 2014 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het op
28 januari 2016 op tegenspraak gewezen arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de beoordeling van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan de verzoeker schadevergoeding toe te kennen, houdt het hof rekening met de destijds bestaande verdenkingen en met de proceshouding van de verzoeker.
Uit het onderliggende strafdossier blijkt onder meer dat de verzoeker bij de politie en ten overstaan van de rechter-commissaris ontkennende verklaringen heeft afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard niet in de woning te zijn geweest waar de overval plaatsvond. Zijn “oude” vrienden die wel in de woning aanwezig waren, zouden hebben geprobeerd hem erin te luizen. Op 30 juli 2014 heeft de verzoeker zijn eerder afgelegde verklaringen herroepen. Dan komt onder meer vast te staan dat de verzoeker wel in de woning is geweest en dat hij eerder die avond heeft bemiddeld bij de verkoop van de taser, waarmee het slachtoffer in de woning is mishandeld, aan een medeverdachte.
Het hof heeft in eerdergenoemd arrest van 28 januari 2016 onder meer overwogen dat de handelingen van de verzoeker – hoe laakbaar die ook zijn – geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld vormen, zoals vereist is voor medeplegen van de ten laste gelegde feiten. Het hof merkt in dit arrest voorts op dat het afgeven van de taser aan [naam 2] als medeplichtigheid kan worden gekwalificeerd doch dit is niet ten laste gelegd. Het enkele aanwezig zijn in de woning en het zich niet-distantiëren op het moment dat de verdachte wist dat de taser op de bovenverdieping van de woning werd gebruikt en het slachtoffer werd mishandeld, zijn omstandigheden die naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht zijn om de verdachte als medepleger van de ten laste gelegde feiten aan te merken. Gelet hierop is vrijspraak gevolgd.
Gelet op het voorgaande acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding. Het hof acht wel gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van de door de verzoeker ondergane voorlopige hechtenis
in alle beperkingenin de PI Almere tot een bedrag van € 315,00, nu de verzoeker kennelijk abusievelijk naar voornoemde PI Almere is gebracht en niet naar een Justitiële Jeugdinrichting zoals was afgesproken.

4.Beslissing

Het hof:
Kent ten laste van de Staat aan de verzoeker een vergoeding toe van
€ 315,00 (driehonderdvijftien euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, M. Iedema en M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van
14 oktober 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van
€ 315,00 (driehonderdvijftien euro), te betalen ten laste van de Staat aan de verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [.......].
Amsterdam, 14 oktober 2016.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.