ECLI:NL:GHAMS:2016:4124
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van het Gerechtshof Amsterdam in klaagschrift ex artikel 552b Sv
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door een klager, geboren in 1984, die zich had laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Het klaagschrift was gericht op de opheffing van een beslag en de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.220,00. Dit bedrag was eerder verbeurd verklaard in een strafzaak tegen een medeverdachte. De klager stelde dat hij niet op de hoogte was van de verbeurdverklaring en dat er sprake was van verontschuldigbare termijnoverschrijding voor het indienen van het klaagschrift.
Het hof heeft vastgesteld dat de medeverdachte in een eerdere strafzaak niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep, zonder dat er een inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden. De advocaat-generaal concludeerde dat het hof niet bevoegd was om het klaagschrift te behandelen, omdat dit ingediend moest worden bij de rechtbank Amsterdam, die in hoogste feitelijke aanleg had beslist. Het hof heeft de argumenten van de advocaat van de klager gehoord, maar kwam tot de conclusie dat het zich onbevoegd moest verklaren.
De beslissing van het hof was dat het zich onbevoegd verklaarde tot kennisneming van het klaagschrift en de zaak verwees naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling. De beschikking werd gegeven door de meervoudige kamer van het hof, met de griffier aanwezig, en werd uitgesproken in openbare raadkamer.