ECLI:NL:GHAMS:2016:4124

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
R 001362-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerechtshof Amsterdam in klaagschrift ex artikel 552b Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door een klager, geboren in 1984, die zich had laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Het klaagschrift was gericht op de opheffing van een beslag en de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.220,00. Dit bedrag was eerder verbeurd verklaard in een strafzaak tegen een medeverdachte. De klager stelde dat hij niet op de hoogte was van de verbeurdverklaring en dat er sprake was van verontschuldigbare termijnoverschrijding voor het indienen van het klaagschrift.

Het hof heeft vastgesteld dat de medeverdachte in een eerdere strafzaak niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep, zonder dat er een inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden. De advocaat-generaal concludeerde dat het hof niet bevoegd was om het klaagschrift te behandelen, omdat dit ingediend moest worden bij de rechtbank Amsterdam, die in hoogste feitelijke aanleg had beslist. Het hof heeft de argumenten van de advocaat van de klager gehoord, maar kwam tot de conclusie dat het zich onbevoegd moest verklaren.

De beslissing van het hof was dat het zich onbevoegd verklaarde tot kennisneming van het klaagschrift en de zaak verwees naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling. De beschikking werd gegeven door de meervoudige kamer van het hof, met de griffier aanwezig, en werd uitgesproken in openbare raadkamer.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
rekestnummer: 001362-16
parketnummer: 23-005292-11
Beschikking van de meervoudige kamer op het op 27 mei 2016 ter griffie van dit hof ingekomen klaagschrift ex (naar het hof begrijpt) artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. [naam] ,
[adres] .

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 1.220,00 (nr. 1 op de beslaglijst van medeverdachte
[medeverdachte] ).

Procesgang

Bij vonnis van 30 november 2011 heeft de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in de strafzaak met parketnummer 13-529117-09 tegen (medeverdachte) [medeverdachte] en is eerdergenoemd geldbedrag in die strafzaak verbeurd verklaard. Tegen voormeld vonnis heeft voornoemde medeverdachte [medeverdachte] hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 5 april 2013 in de strafzaak met parketnummer 23-005460-11 heeft dit gerechtshof voornoemde medeverdachte [medeverdachte] in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, daar het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn was ingesteld en geen omstandigheden waren aangevoerd noch door het hof vastgesteld die ertoe zouden moeten leiden dat deze termijnoverschrijding als verontschuldigbaar moest worden beoordeeld. Op 8 april 2013 is namens medeverdachte [medeverdachte] cassatieberoep ingesteld tegen voornoemd arrest van het gerechtshof. Bij arrest van 15 april 2014 van de Hoge Raad der Nederlanden is het cassatieberoep van medeverdachte [medeverdachte] verworpen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de beklagzaak, alsmede in de strafzaken met bovengenoemde parketnummers en heeft op 16 september 2016 de advocaat-generaal, de klager en de advocaat van de klager ter gelegenheid van de openbare behandeling van het klaagschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer geconcludeerd dat het gerechtshof niet bevoegd is tot behandeling van het klaagschrift, daar op grond van het bepaalde in artikel 552b, tweede lid, Sv het klaagschrift dient te worden ingediend ter griffie van het gerecht dat in hoogste feitelijke aanleg de beslissing heeft genomen, te weten de rechtbank Amsterdam. Voorts is het klaagschrift niet binnen drie maanden na het einde van de vervolgde zaak ingediend.
De advocaat heeft in raadkamer opgemerkt dat hij het klaagschrift bij het gerechtshof heeft ingediend nu dit gerechtshof medeverdachte [medeverdachte] bij eerdergenoemd arrest in het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts meent de raadsman dat er sprake is van verontschuldigbare termijnoverschrijding nu de klager in het geheel niet wist dat het hem toebehorende in beslag genomen geldbedrag van € 1.220,00 bij eerdergenoemd vonnis tegen medeverdachte [medeverdachte] verbeurd was verklaard.

Beoordeling

Het hof stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] in de strafzaak met parketnummer 23-005460-11 in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard zonder dat inhoudelijke behandeling van die strafzaak heeft plaatsgehad. Het hof is van oordeel dat, gelet op de beslissing die in hoger beroep in deze strafzaak is gegeven, het hof onbevoegd is van het klaagschrift kennis te nemen nu artikel 552b, tweede lid, Sv bepaalt dat het klaagschrift dient te worden ingediend ter griffie van het gerecht dat in hoogste feitelijke aanleg de beslissing heeft genomen. In casu betreft dat de rechtbank Amsterdam.
Het hof zal zich dan ook onbevoegd verklaren van het klaagschrift kennis te nemen.
Nu het hof zich onbevoegd zal verklaren, hoeft het zich niet uit te laten over de vraag of de klager het onderhavige klaagschrift binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.

Beslissing

Het hof:
Verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het klaagschrift.
Verwijst de zaak naar de rechtbank Amsterdam voor de behandeling ervan met inachtneming van deze beschikking.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de klager.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van dit gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. M. Iedema en M.J. Dubelaar in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken in openbare raadkamer van 23 september 2016.