Gelet op het hiervoor overwogene is voldoende aannemelijk geworden dat de moeder niet in staat is om [minderjarige] een veilige en hygiënische opvoedingsomgeving te bieden met voldoende structuur, regelmaat en stimulans. De moeder heeft door haar beperking onvoldoende inzicht in hetgeen [minderjarige] nodig heeft en haar leerbaarheid is beperkt. Zij is, ondanks langdurige en intensieve hulpverlening, onvoldoende in staat gebleken om zich vaardigheden aan te leren en deze consequent vol te houden. De moeder is daarnaast ook regelmatig onwillig gebleken om tips en adviezen van de hulpverlening van Loek HAL toe te passen. Hierdoor is de opvoedingsomgeving van [minderjarige] nog steeds onveilig en waren de zorgen over zijn opvoeding en ontwikkeling onverminderd aanwezig ten tijde van de uithuisplaatsing en zijn zij dat ook thans nog. Dit klemt temeer nu [minderjarige] thans de basisschoolleeftijd heeft bereikt en alleen al daarom steeds meer van zijn opvoeder nodig heeft op het gebied van begeleiding, ondersteuning en verzorging, zowel fysiek als mentaal. Gelet hierop kan een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder of een beperking in de duur van de uithuisplaatsing, zoals door haar verzocht, thans dan ook niet aan de orde zijn.
Een netwerkplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders, zoals door de moeder verzocht, is naar het oordeel van het hof evenmin in het belang van [minderjarige] , aangezien gebleken is dat de grootouders de zorgen rondom de opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige] bagatelliseren, wantrouwend zijn jegens de hulpverlening en geen blijk geven voldoende inzicht te hebben in de beperkingen van de moeder.
Het hof is dan ook van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is dat zijn verblijf bij het pleeggezin wordt gecontinueerd.
Het betoog van de moeder dat de uithuisplaatsing in strijd is met het recht op ‘family life’ en ‘extended family life’, als bedoeld in artikel 8 en 6 EVRM, treft, gelet op het bepaalde in lid 2 van artikel 8 EVRM en hetgeen hiervoor is overwogen, geen doel, nu de belangen van [minderjarige] deze inbreuk rechtvaardigen en is voldaan aan de vereisten die de wet daaraan stelt. Van strijd met het IVRK is, gelet op al het voorgaande, evenmin sprake.
Een uitbreiding van de bezoekregeling is op dit moment evenmin aan de orde.
Terzake het door de moeder gedane verzoek voor een contra-expertise overweegt het hof dat dit verzoek onvoldoende is geconcretiseerd en het reeds op die grond wordt afgewezen.