ECLI:NL:GHAMS:2016:3826

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
15/00752
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten en giften in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2011, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, bevestigd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarin een belastbaar inkomen van € 32.129 was vastgesteld, en had tevens een verzuimboete van € 226 ontvangen. De rechtbank had het bezwaar afgewezen, maar de inspecteur had de boete ambtshalve verminderd tot € 49.

In hoger beroep was de centrale vraag of belanghebbende recht had op aftrek van specifieke zorgkosten en giften. De rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende niet had voldaan aan de bewijslast om deze aftrekken te onderbouwen. Het Hof heeft de feiten en het oordeel van de rechtbank bevestigd, waarbij het benadrukt dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de opgevoerde zorgkosten en giften. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de boete passend was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Hof, bestaande uit drie rechters, en is ondertekend door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 15/00752
18 augustus 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/4754 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 mei 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.129. Daarbij is een (aangifte)verzuimboete van € 226 opgelegd.
1.2.
Na hiertegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 oktober 2014, het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank binnengekomen op 18 november 2014. De inspecteur heeft ambtshalve bij beschikking van 16 december 2014 de (aangifte)verzuimboete verminderd van € 226 tot € 49.
1.4.
Bij uitspraak van 2 september 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer […] ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer HAA 14/4754 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2014 met betrekking tot de aangifteverzuimboete, met instandhouding van de rechtsgevolgen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.”
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 september 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2016. Verschenen zijn belanghebbende en, namens de inspecteur, mw. R.A. Wolffram en mw. mr M.S.H. Lange. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres heeft in de jaren 2011 en 2012 uitkeringen (van het UWV en Stichting pensioenfonds ABP) ontvangen van in totaal € 32.129 respectievelijk € 32.337.
2. Verweerder is bij het opleggen van de thans in geding zijnde aanslagen afgeweken van eiseres’ aangiften en heeft daarbij geen aftrekposten in aanmerking genomen.”
2.2.
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht op aftrek toekomt in verband met (gestelde) specifieke zorgkosten en (gestelde) giften.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“4. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die aftrek claimt, de bewijslast rust aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij uitgaven wegens ziekte heeft gedaan en/of giften heeft gedaan. Anders dan eiseres kennelijk meent, geldt dit voor alle belastingplichtigen in Nederland en niet alleen voor eiseres.
5. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres heeft nagelaten – ook na daartoe meerdere malen door verweerder in de gelegenheid te zijn gesteld – de in haar aangiften over de jaren 2011 en 2012 opgevoerde zorgkosten van in totaal € 2.290 (2011) en € 2.644 (2012) nader te specificeren, laat staan concreet te onderbouwen met stukken, zoals (kopieën van) dokters- en/of dieetverklaringen, ziektekostennota’s, declaratieoverzichten van de zorgverzekeraar en/of bankafschriften. Hetzelfde heeft te gelden voor de opgevoerde aftrek ter zake van giften van in totaal € 755 (2011) en € 805 (2012). Ook hier ontbreekt enig begin van bewijs.
6. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat bewijsstukken dienaangaande reeds met de ingediende aangiften zijn ingeleverd. Eiseres heeft haar stelling evenwel, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Gelijk verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, zijn de aangiften namelijk digitaal en dus zonder papieren bijlagen verzonden. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij bewijsstukken heeft overhandigd aan [Y] die haar aangiften heeft ingevuld en dat deze bewijsstukken zich ten kantore van [Y] in de dossiers bevinden. Deze stelling kan eiseres evenwel niet baten, reeds omdat zij (en niet [Y] ) verantwoordelijk is en blijft voor haar eigen belastingaangelegenheden. In de gegeven omstandigheden ligt het op de weg van eiseres de bij [Y] aanwezige bewijsstukken op te halen.
7. Eiseres heeft aldus in 2011 en 2012 noch recht op aftrek ter zake van uitgaven voor specifieke zorgkosten noch recht op aftrek ter zake van giften. Deze uitkomst laat overigens onverlet dat eiseres op de voet van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 nog steeds een verzoek kan doen tot ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv voor 2011 en 2012. Ook dan ligt het op eiseres’ weg de kosten nader te specificeren en te onderbouwen.
8. Verweerder heeft de aan eiseres voor het jaar 2011 op de voet van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegde verzuimboete van € 226 bij beschikking van 16 december 2014 – dus hangende deze beroepsprocedures – ambtshalve verminderd tot € 49, overeenkomstig het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Eiseres heeft de (nader) vastgestelde boete niet bestreden. Nu uit de dossierstukken blijkt dat eiseres te laat, althans niet binnen de haar gestelde termijn aangifte heeft gedaan, is de boete terecht opgelegd. Van omstandigheden die aanleiding geven de boete (verder) te matigen dan wel te vernietigen is niet gebleken. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
9. Gelet op de vermindering van de verzuimboete, is het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer HAA 14/4754 gegrond. Het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer HAA 14/5293 is ongegrond.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat proceskosten gesteld noch gebleken zijn.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De inspecteur heeft lopende de procedure bij de rechtbank de boete ambtshalve verminderd tot € 49 (zie onder 1.3). De rechtbank heeft in onderdeel 8 van haar uitspraak geoordeeld dat de aldus verminderde boete passend en geboden is. Het Hof sluit zich aan bij dit oordeel. In het dictum beslist de rechtbank dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd voor zover betrekking hebbende op deze boete, maar de rechtsgevolgen (van die uitspraak) in stand blijven. De rechtbank bedoelt hiermee kennelijk dat de boete zoals die ambtshalve is verminderd in stand blijft. Het Hof zal het dictum aldus (verbeterd) lezen.
5.2.
Met inachtneming van hetgeen in 5.1. is overwogen, verenigt het Hof zich overigens met de door de rechtbank gegeven beslissing en de daartoe gegeven motivering. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Slotsom
5.3.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, H.E. Kostense en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 18 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.